Keetje, die het vreeselijk druk had met Clementine over de kinderen, en die ‘dat akelig spel’ niet best aanzien kon, was met haar op een canapé gaan zitten. Langhorst en ik bleven achter tantes stoel staan.
Het was eene ‘comedie’ om te zien, gelijk men zegt.
Met elk goudstuk dat de vreemdelinge zette, trok tante zenuwachtig met den neus, en telkens wierp zij verwarde en schuinsche blikken op het kaartje, waarop de dame koelbloedig bezig was met de opkomende kleur te prikken.
Als zij gewonnen had en de verdubbelde inzet heel kalm liet staan, kostte het blijkbaar tante veel moeite, om haar niet te waarschuwen, ten minste de helft van het geld op te steken, - en als zij verloor, wierp tante haar zulke eerbiedig condoleerende blikken toe, dat het aandoenlijk was.
Dit was de eerste phase van tantes ziekelijken toestand. De tweede was van meer gevaarlijken aard. Ik zag haar opeens, nadat zij eenige oogenblikken als wezenloos vóór zich had zitten staren, zenuwachtig met de hand in den zak tasten, - en de vingers weer terugtrekken, alsof zij zich gebrand had.
Daarop maakte zij druk gebruik van haar flacon, en veegde zich het voorhoofd af en kreukelde haar zakdoek op eene verschrikkelijke wijze.
‘Willen we gaan, tante?’ vroeg ik, mij over haar heenbuigende.
Tante verwaardigde zich nauwelijks meer te schudden met het hoofd en bleef pal zitten. Een oogenblik later had zij de portemonnaie vastgeklemd in de hand onder de tafel.
Daar ik wist dat zij er zoo heel veel niet in had, keek ik kalmer toe dan ik anders zou gedaan hebben. Zij is namelijk met twee groote angsten op reis bezield: de eene is, dat wij elkaar kwijt mochten raken ergens in een gewoel, en de tweede is de vrees voor zakkenrollers. Zij draagt dus slechts eene heele kleine som bij zich, in de allerdiepste diepte van haar zak, en die het haar nu oneindig veel moeite moet gekost hebben, om het zoo stilzittende voor den dag te halen.
Aarzelende haalde zij eerst een louis d'or te voorschijn; maar zich bedenkende, borg zij het goudstuk dadelijk weder, en accordeerde met haar geweten voor een vijf-frankstuk.
Zij beet zich krampachtig op de lippen, wilde, tot twee keer toe, het op tafel leggen, maar trok het telkens terug, - tot zij eindelijk, als in eene soort van kalme wanhoop, het stuk geld op de tafel schoof vóór zich, - en in geweldigen angst den afloop beidde. - Die was niet gunstig. Tante balde de vuist onder tafel, liet het spel één keer voorbijgaan en zette toen weder. Ditmaal was zij gelukkiger. De croupier wierp nog een vijf-frankstuk naar het hare toe, en tante, die verlegen was hoe aan haar geld te komen,