Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4
(1883)–Mark Prager Lindo– Auteursrechtvrij
[pagina 194]
| |
heel veel moeite, het geld na, dat men te Hamburg en te Parijs verspeeld heeft, - en vindt het veel gemakkelijker het weinige na te tellen, dat men nog op zak heeft, terwijl men, om reden dat men eenige weken lang in het korte bed van een Duitsch logement heeft krom gelegen, ook verder den heelen winter tehuis ‘krom moet liggen.’ Nu ontmoeten elkaar stervelingen op straat, die ‘een heel eind’ den Rijn op, ‘dood familiaar’ met elkaar gereisd hebben, en thans elkaar niet meer ‘kennen.’ Nu heeft iedereen, overal waar hij geweest is, alles gezien! - En heeft ook iedereen iets gezien, dat een ander juist ‘gemist’ heeft. Nu heeft iedereen wel ‘een paar regenbuien’ op reis gehad, maar niemand heeft hinder van het weder gehad, - en nu begrijpt iedereen dat ‘hij blijde is weder tehuis te zijn,’ hoewel hij ‘heel gaarne’ morgen weder op reis zou gaan. Nu pakken de schooljongens weder de schoolboeken op, en hun vaders het kantoorwerk aan. Nu keert de rechter naar zijn zittingen, en de advocaat tot zijn practijk (als hij wat heeft) terug. Nu spreken de heeren professoren er van om hun collegiën te hervatten, en klagen over de aanstaande drukte, en jonge pas ingeschreven studenten, die in hun hart doodsbenauwd zijn voor den ‘groentijd,’ bluffen sterk over de heldenfeiten, welke zij aan de academie zullen bedrijven, en het hart der teedere moeder wordt bezwaard en de beurs van den veellijdenden vader verlicht. Nu begint het weder tusschenbeide ruw en stormachtig te worden en kruipende echtgenooten smeeken tevergeefs, om ‘de kachel gezet’ te krijgen. Nu moet de schoorsteenveger wel hier en daar een kraaiennest uit den schoorsteen halen, maar vóór November mag men er geen brand in steken. Nu beginnen de avonden te lang te worden om niets te doen, en zijn te kort nog om een partijtje te maken. Nu worden ook de dagen te kort voor het vele werk, dat zich gedurende den zomer opgestapeld heeft, en te lang voor hem die het achter den lessenaar zitten afgeleerd heeft. Nu beginnen sommige menschen met angst te denken aan de rekeningen, die nog vóór Nieuwjaar moeten afgedaan worden, - en bijna alle menschen denken met schrik aan diegenen, welke na Nieuwjaar zullen binnenkomen. Nu worden de presenten van tonnetjes nieuwe haring van den zomer vergolden door de mandjes wild van den herfst, en doode hazen, per spoorweg verzonden, veranderen in wilde konijnen onderweg, tenzij ze als mummiën ingepakt, of als philanthropen ‘verlakt’ worden. Nu heeft men al lang in alle fatsoenlijke logementen wild aan tafel gehad, dat ‘uit België kwam,’ en nooit, neen nooit, gestroopt is, - en nu zijn, in weerwil van den drogen zomer, ‘de vogels’ even duur als na den zondvloed. Nu is ‘men’ soms verwonderd, dat een andere ‘men’ nog geen mandje wild heeft gezonden, - en nog meer verwonderd moet men zijn, als het verzonden is en bijtijds aan- | |
[pagina 195]
| |
komt, tenzij men het aan den onfeilbaren Van Gend en Loos toevertrouwd heeft. Nu beginnen ‘de menschen’ in Den Haag minder naar het Bosch te loopen en meer naar de sociëteit, en wetgevers wandelen door de Spuistraat en slenteren voor de deur van ‘de Witte’ - en elders. Nu zijn de kohieren der belastingen meestal ‘executoir verklaard,’ - en de Budgetten worden in de duistere holen der ministeriën ‘uitgewerkt’ en opgeteld en ministers vleien zich dat ze aangenomen zullen worden en de heeren der oppositie gevoelen zich gewichtig. Nu kan men zeker zijn, als men op den omnibus wacht, altijd plaats te vinden, om naar Scheveningen te rijden, en dames met vliegende haren op het strand worden schaarscher en verkoudheden menigvuldiger. Nu juichen de courantiers omdat de Kamers weer bijeenkomen, om hun kolommen te vullen, en het kan hun niet schelen of zij weder uiteengaan zonder iets te doen, - mits er veel gepraat wordt, - wat zeker het geval zal wezen. Nu willen heel wijze wetgevers een uitmuntend leger hebben dat niets kost, en nu zal het den nieuwen minister van oorlog moeielijk vallen hun te bewijzen, dat zoo iets niet gaat. Nu beginnen de boomen en bloemen te verbleeken en galziek er uit te zien, en nu bloeien de wangen, die verbleekt en galziek geworden waren in den winter en door de buitenlucht opgefrischt zijn. Nu hebben gemeste varkens slechts een paar maanden nog te leven en het vet vee, uit de weide, onderneemt alles behalve pleizierreizen naar België en Engeland. Nu is de oogst binnen en de boeren klagen over alles, hoewel zij schatten gelds verdienen, - en de velden zien er uit als een sedert acht dagen ongeschoren kin, en in den zomer opgedroogde slooten beginnen weder vol water te loopen en vochtige kikkers vinden het koel, en zweeten niet meer als zij aan den ooievaar denken. Nu gaan koene jagers voor dag en dauw uit, en komen in regen en duisternis tehuis en hebben ‘niets gezien,’ en bij gevolg ‘niets geschoten,’ en hebben zich toch dol geamuseerd, en allen hebben uitmuntende geweren en excellent gedresseerde honden, - en hebben fameuse schoten gedaan, - zonder iets gedood te hebben. Nu voorspelt de een, dat wij een zeer strengen winter zullen hebben, en iemand anders verzekert juist het tegenovergestelde en de dagbladen melden, - evenals zij elk jaar doen, - dat nu reeds ergens sneeuw gevallen is, en dat sedert menschengeheugen zoo iets zóó vroeg nooit heeft plaats gehad. Nu moet men vóór tafel gaan wandelen, omdat het na het eten te donker wordt, en daarom blijft men al meestentijds in huis, - en enkele buitenpartijen gaan rillende 's voormiddags uit rijden, - om toch zoolang mogelijk te genieten, - en komen doornat en doodverkouden tegen de schemering terug. Nu beginnen logeerkamers buiten leeg te staan, en de bewoners van buitenplaatsen beginnen zelven naar de stad te verlangen, | |
[pagina 196]
| |
maar houden nog heldhaftig vol, dat het nog ‘alleraangenaamst’ is op het land. Nu beginnen verhuurders van kamers in des zomers druk bezochte streken, eenigszins minder fabelachtige huurprijzen te vragen en de nog overgeblevene trekvogels dubbel te plukken, en hazen te villen. Nu beginnen bezorgde huismoeders aardappelen op te doen, en bestellen bergen van turf en geheele mijnen van steenkolen, - en proeven het pas gemaakte zuur en bekijken, trotsch, de flesschen, vol ingemaakte morellen en perziken, en klagen over de schaarschheid van appelen en peren, en droomen van zuurkool, en zoeken eene keukenmeid tegen November, en mijmeren over winterhoeden en doeken, en dragen het zomergoed onbarmhartig ‘af,’ en maken plannen voor ‘prettige avondjes,’ - en gevoelen volstrekt geene behoefte aan bals, of opera's, of groote partijen, - zoolang die heerlijke vermakelijkheden nog niet aan den gang zijn. Nu begint reeds het hart te kloppen van menig meisje, dat voor het eerst dit jaar ‘uitgaan’ zal, - en zwarte rokken, die gedurende den zomer aan den kapstok gehangen hebben, worden onbarmhartig uitgeklopt tegen de herfstavonden. Nu worden ook de eieren, die nooit goedkoop zijn geweest, ontzettend duur, en Westlandsche druiven blijven voor vele menschen zuur. Nu loopt er weder het gerucht, dat wij spoorwegen zullen krijgen, - en eer de hemel invalt, zullen wij ze wellicht hebben, - en nu spreekt of denkt geen mensch meer over eene wet op het middelbaar- en hooger onderwijs, omdat men die toch niet op actiën kan krijgen, en niemand in iets anders belang stelt. Nu beginnen Oostenrijksche fondsenhouders er weder boven op te komen en bidden christelijk voor het behoud van den vrede; - en verwoede democraten vloeken den Franschen Keizer, omdat hij den oorlog niet voortgezet heeft. Nu krijgen het de Redacteuren van almanakken te kwaad en schrijven aandoenlijke bedelbrieven aan ‘talentvolle schrijvers,’ smeekende om de geringste bijdrage voor hun mengelwerk. Nu ook keeren zich geleerde genootschappen in het graf om, en wanhopige bestuurders vleien ‘geachte sprekers,’ en tobben zich af, om de leesbeurten voor den winter ‘vervuld’ te krijgen. Nu komen al vermaningen van rheumatiek, die men in den loop van den zomer vergeten heeft - en herinneringen aan een lekker glaasje punch, die een ‘afschaffer’ tot wanhoop zouden brengen, weder op, - en nu wordt het kamp opgebroken te Zeist, en de krijgslieden gaan weder onder de pannen slapen, - en men vindt het steeds moeielijker des morgens heel vroeg op te staan, - en kruipt gaarne 's nachts, zooals ik nu ga doen, onder de warme dekens. |
|