Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 4
(1883)–Mark Prager Lindo– AuteursrechtvrijSneltreinen, of bekentenissen eens misdadigers.- - - De klok sloeg: - wij waren te Emmerik op het station van den spoorweg, en klommen in den sneltrein, die ons naar Amsterdam zou brengen. Daar waren Hollandsche conducteurs, - Hollandsche waggons, vooral; - toen ik in den trein zat, gevoelde ik me (op de tweede klasse), hoewel lang niet op mijn gemak op | |
[pagina 191]
| |
de harde banken, na de zachte kussens der Duitsche treinen, - weer tehuis .... ‘We were seven,’ evenals de kinderen, die Wordsworth bezongen heeft, of als de zeven wijzen van Griekenland, - in den waggon, - en wij grijnsden elkaar onnoozel aan, zooals alle reizigers gewoon zijn te doen, en spraken niet. De zon brandde met fellen gloed boven op den waggon; - onze sigaren dampten, geregeld als locomotieven. Ik legde mij in den hoek terug, zoo goed dat ging; - mijne maag was gevuld; - mijn geweten was gesust; - ik had betaald; - ik ging per sneltrein naar huis! ... 't Is over den tijd! De atmosfeer is zoo brandend heet in dien waggon, dat ik iets heb alsof ik een beroerte zal krijgen. Dat zal beter worden als wij eens op weg zijn! .... Ik sluit de oogen; het bloed stijgt hoe langer hoe meer naar mijn hoofd; - ik word langzamerhand half bewusteloos; - ik verkeer in een apoplectischen toestand, - waaruit ik opgewekt word door een verschrikkelijken slag, vlak naast me .... Mijn leven is gered! Ik ben uit de opkomende beroerte opgeschrikt; maar, met dien slag is mijn geweten ontwaakt. Ik zie den gebronsden conducteur, die het portier met geweld dichtgeslagen heeft, verachtelijk er door heen gluren op mij en mijn medereizigers, - en ik besef op eens dat ik een misdadiger ben, - in den gevangeniswagen van den sneltrein opgesloten met andere schuldigen, en aan de hoede van den wreedaardigen conducteur toevertrouwd .... Ik ben een heer geweest, in Duitschland, op zachte kussens rijdende en weinig geld betalende .... ik ben nu een ellendige misdadiger, op harde banken schokkende, voor veel geld; - zelfs voor twintig percent verhooging van den gewonen prijs, omdat ik met een sneltrein reis! .... Wanneer zal die afrijden? Wanneer zal ik weder uit de gevangenschap verlost worden? Daar fluit de locomotief.... ik hoor dof gerommel nader en nader schokkende en steunende en zuchtende. De hoop flikkert in mijn hart op. Zij sterft weer uit: het is eene andere locomotief dan de onze, die ons uitfluit, terwijl ze voorbijsist!... En de zon kijkt al om den hoek in den waggon en mij in het gezicht, en ik kan haar schitterenden blik niet verdragen, en wil het gordijntje vóór het raam dichtschuiven - - - ha! ik misdadiger! - wat doe ik met gordijnen! Ik ben niet meer in Duitschland! in de Hollandsche cel is er geen gordijn. Ik sluit de oogen en onderwerp me met het geduld dat onzen volksaard kenmerkt! Daar luidt de doodsklok! Het laatste oogenblik is gekomen! Onze locomotief, - ditmaal heb ik me niet vergist, - geeft een akeligen, wanhopigen gil; - de sneltrein zet zich met de langzaamheid van een begrafenisstoet in beweging .... | |
[pagina 192]
| |
Met de sluwheid aan alle misdadigers eigen, die het licht schuwen, verander ik van plaats. Ik rijd vooruit, - in plaats van achteruit, - en haal het openstaande glas meer dan half op, om wind en stof te weren. Ik strek de beenen zoover mogelijk uit, en steun met de voeten tegen de bank, en belet dus dat ik van het harde, smalle, gladde paardenharen kussen glijd, waarmede de pijnbanken, waarop men ons gelegd heeft, voorzien zijn. Mijn hoed danst tegenover mij op de andere bank. Er is niets waaraan hem, of iets anders op te hangen. Ik begrijp en waardeer de kieschheid van de directie van den spoorweg, die den misdadigers elke herinnering aan of toespeling op de galg heeft willen besparen! .... Het glas wordt op eens van buiten naar beneden gedrukt. Het portier wordt half opengedaan. De strenge gevangenbewaarder verschijnt, half in, half uit den wagen. Stof, asch en wind stormen naar binnen; - ik gevoel dat ik tranen in de oogen heb! ‘Kaartjes!’ - meer zegt hij niet; - maar zijn onverbiddelijk oog monstert ons met een blik, die ons aan onze nietswaardigheid herinnert .... Hij ziet er zoo wreedaardig uit, hij veracht ons ‘tweede klassen’ zoo blijkbaar, dat ik overtuigd ben, dat als er bij een sneltrein ‘derde klassen’ waren, hij den misdadigers daar, in plaats van uit de kaartjes, stukken uit het lijf zou knippen .... Wij zijn de grens over! Wij zijn Zevenaar voorbij. Barmhartig en menschlievend is de behandeling der Nederlandsche douaniers! Hoewel ik met de tweede klasse reis, hebben zij mij als mensch behandeld .... Ik zegen de conducteurs van den sneltrein, die ons zoolang op dit vriendelijk plaatsje laten blijven .... Het is voorbij! wij zijn weer uitgeluid en uitgefloten als te voren .... ‘Kaartjes! Is er iemand bijgekomen?’ Met verachting het portier dichtgeslagen .... Ik ben weder de zelfbewuste, nederige misdadiger. ‘Wij zijn te Arnhem!’ zegt een medegevangene; ‘daar blijft de sneltrein tien minuten. Mag ik er uit?’ ‘Houd de kaartjes gereed!’ buldert hem de stem van den conducteur tegen; ‘we zijn nog niet aan 't station!’ .... Doodelijke stilte .... wij zitten met de vonnissen in de hand, die ons veroordeelen met den sneltrein naar Amsterdam te kruipen. Een paar rampzaligen hebben het einde van hun lijden bereikt; - ze gaan te Arnhem er uit. Ze zijn kalm en onderworpen; ... zij hebben medelijden met ons!... Daar wordt de deur van ons hok weer ontgrendeld. De cel en onze ‘kaartjes’ worden opnieuw geïnspecteerd... Wij worden weder opgesloten; en te midden eener doodsche stilte, kruipt, na verloop van vijf minuten, de sneltrein iets langzamer dan een paard dat drie kreupele beenen heeft en op het vierde niet staan kan, het stationsplein te Arnhem op. De tien minuten worden te Arnhem een kwartier;... pas zijn we | |
[pagina 193]
| |
van daar vertrokken, of ons hok wordt nogmaals nagezien, - onze verminkte kaartjes nog eens vertoond, en eer we weder goed in de volle vaart komen, blijven we ergens anders, om water in te nemen, en eer we iets van dat water opgestoomd hebben, maken we weer halt, - kort vóór het station te Utrecht, en worden opnieuw, als te Arnhem, streng onderzocht; - en hebben dan de pijniging van het station Utrecht zelf door te staan, waar alles een groot kwartier lang in beweging is, behalve de sneltrein, die onverbiddelijk stilstaat.... Wij zijn weer op weg! Een mijner medegevangenen is waanzinnig geworden door de lange marteling. Hij verklaart aan een Engelschen misdadiger, naast hem gezeten, dat sneltrein, vertaald, SnailtrainGa naar voetnoot1 beteekent; hij prijst de inrichting van onze gevangenis, die zoo geschikt is om ons nederig en onderworpen te houden; hij is de directie van den Rijnspoorweg dankbaar, die, na de vrachten met twintig percent vermeerderd te hebben, ons zooveel voor ons geld geeft, en ons dus zoolang en zoo langzaam mogelijk laat rijden. Hij is verbaasd over de mildheid, die toelaat, dat wij zonder boeien in de tweede klasse van den sneltrein reizen mogen; - hij is slechts al te dankbaar, dat men ons niet, evenals de kalveren, op het voorhoofd brandmerkt, zoodra we plaats nemen, ten einde elke fraude te voorkomen; hij.... ‘Kaartjes!’ Hij stelt den conducteur voor, ons den neus af te knippen, ten einde ons in het vervolg dadelijk te herkennen; - hij wil voorstellen de kussens, in plaats van met scherp paardenhaar, dat telkens breekt en slijt, met ijzerdraadnetten en kromme spijkers te vullen; hij wil zijn testament schrijven in het stof op zijn zwarten rok, en de directie van den Rijnspoorweg tot zijne universeele erfgename benoemen, - en vindt het zeer gepast, dat zulke zondaren als wij zijn, in de ‘tweede klasse’ letterlijk in asch zitten te treuren.... ‘Kaartjes gereed houden!’... Een akelige pauze! ‘Kaartjes afgeven!’... Tien minuten later ongeveer, sukkel ik, zoo vlug als de sneltrein, in eene vigilante met een dampig paard door de Kalverstraat; - en sluip met gebogen hoofd, als zwaarbestrafte misdadiger, in mijn eigen huis. |
|