| |
Fransch-Nederlandsch historisch-dramatische kunst.
Zoo iets moois heb ik in mijn leven nog nooit gelezen!
Ik heb er behoefte aan de lezers van den Spectator mede te doen genieten! Mij is echter slechts een heel klein bestek gegeven, om groote dingen te vermelden. Het gaat mij als de bulletinschrijvers uit de Fransche en Oostenrijksche legerplaatsen! Geen omhaal van woorden dus! Ter zake! Er is een Fransche dichter, genaamd Etienne Arbois. Deze heeft een drama geschreven: Les Hollan- | |
| |
dais sous Philippe II. Drama épisodique (Guerre d'indépendance des Pays-Bas), uitgegeven te Parijs en Genève, door Joel Cherbuliez, 1859. Hoe heerlijk voor ons Nederlanders het schoonste tijdvak onzer geschiedenis door de vrijheidlievende en vrijheid genietende Franschen bezongen te zien! Vooral op eene streng historische wijze! Zooals de dichter zelf verklaart: ‘Apart quelques transpositions de faits et de dates d'une importance secondaire, nécessitées par l'unité d'action, tout y est rigoureusement historique.’ Men zal ook zien dat de transpositions waarvan hier sprake is, niets te beteekenen hebben. Het stuk begint waar de geschiedenis van den Amerikaan Motley eindigt, en waar de Tien jaren uit den tachtigjarigen oorlog’, van dr. Fruin beginnen. Het bevat bijzonderheden, welke noch Motley, noch de Leidsche geleerde, noch iemand anders, tot dusver gekend heeft. Bij voorbeeld - neen! Ik moet niet voorbarig zijn! De loop van het stuk is als volgt:
Bram Héraugier is een marin Hollandais, door Maurits, kort na den dood van Willem I, naar Londen gezonden, om (heel in 't geheim), de hulp van Elisabeth in te roepen tegen de Spanjaarden, en vooral tegen den wreeden ‘gouverneur’ Alba. Bram moet Elisabeth een brief van Maurits ter hand stellen, en heeft zijn zoon Arthur (vijftien jaren oud, jeune ingénu), medegenomen. Door hulp van Brams zoogbroeder, Bulwer (misschien een der voorouders van den bekenden schrijver). sousintendant du palais, gelukt het Bram, den zeeman, als knecht, toegang tot het paleis te verkrijgen. Dáár dekt hij de tafel, in het eerste tooneel, en monologiseert op de meest diplomatieke wijze onder het werk, tevens den toehoorders te kennen gevende, dat Philips II op het oogenblik te Londen aankomt, om naar Elisabeth's hand en hulp te dingen in zijn strijd tegen de Nederlanden.
Arthur, die voor een ingénu zeer bij de hand is, en natuurlijk reeds ingewijd in de geheimen van Maurits en van zijn vader, en van de geheele wereld, moffelt den brief van den Prins onder het servet van Elisabeth, terwijl hij de tafel helpt dekken, en dan, op zijne beurt, tamelijk langdradig monologiseert, en zich en anderen verveelt, tot hij in de verte ziet aankomen:
‘Le comte Leicester! une illustre personne,
waarop hij en de overige knechts wegloopen, en Bram met den uitroep: ‘J'ai tout à redouter!’ waarbij hij eenigszins overvloedig er bij voegt: ‘Que faut-il que j'espère?’ zich achter het behangsel verbergt, ten einde à tout prix te hooren wat Philips en Elisabeth met elkaar afspreken. Dit gesprek is zeker ook aller
| |
| |
belangrijkst, en tot nu toe, - evenals het bezoek van Philips aan Elisabeth in het jaar 1854, - voor zoover den ouden heer Smits bekend is, voor het eerst ‘in de jaarboeken der geschiedenis vermeld.’
De Koning van Spanje treedt op, met Alba, Leicester en gevolg, en zegt: d'un ton protecteur, - ‘Ce palais (wij zijn te Whitehall), est charmant,’ terwijl hij aan dezen lof van haar verblijf, aangaande Elisabeth zelve bijvoegt:
‘Oui! on ne vit jamais tant de grandeur unie
A la bonté parfaite, adorable, infinie,’
eene taal, die we ons in den mond van Philips best verbeelden kunnen, en waarmede Elisabeth's gezegde, een paar regels verder, hoewel van eene echt vrouwelijke en beminnelijke minachting van alle logica getuigende, volmaakt rijmt; zij verklaart namelijk aan Philips:
‘Nos royaumes unis par l'Océan, qui gronde,
De leur gloire à l'envi font retentir le monde.’
Een paar dichtregels, welker weerga het moeielijk zou zijn in het gebied der poëzie te vinden! Hierop vertelt Elisabeth, natuurlijk om Philips, haren gast, genoegen te doen:
‘Mon père Henri Huit me voit du haut des cieux.
Je dois continuer sa tâche sur la terre;
Voilà ma mission, mon pieux minis tère.’
En als men denkt aan dien ‘merry monarch,’ dan moet men bekennen, dat zijne dochter nogal eene prettige taak op zich genomen had!
De hooge personages gaan nu aan tafel. Elisabeth vindt den brief van Maurits en leest dien onopgemerkt, waarop zij tot groote vreugde van den verborgen Bram uitroept:
‘Ah! je le défendrai; c'est de toute justice!’
Dit besluit (zoozeer historisch waar en overeenkomstig met het edelmoedige, onbaatzuchtige, zelfopofferende karakter van Elisabeth, die ook altijd zóo oprecht was!) werkt eenigszins noodlottig op den vriendschappelijken geest van haar onderhoud met haren Spaanschen zwager en vrijer.
Elisabeth blijkt (ook streng geschiedkundig waar!) met een waren eerbied vervuld te zijn voor het ‘constitutioneele recht.’
‘Les peuples sont nos maîtres,
Car ils ont mis leurs droits aux mains de nos ancêtres,’
zegt zij, - eene leer, die Philips eenigszins onredelijk voorkomt. Bittere verwijten volgen van weerskanten; Elisabeth verwijt Philips den dood van Egmont; beroept zich telkens op haar Papa, en
| |
| |
eindigt met de verkondiging van een feit, dien potentaat betreffende, dat niet slechts verrassend is voor Philips en Alba, maar ook voor den toehoorder; namelijk:
‘Jamais il n'étouffa la raison dans le sang,’
iets dat men toch wel eens anders van dien koninklijken Blauwbaard verondersteld heeft.
Na een kort:
‘Sire, Duc, au revoir!’ (welke verheven taal!)
verlaat Elisabeth de zaal en Alba troost Philips met de lakonieke verklaring:
‘C'est un casus belli; mais la France nous reste;’
waarop hij naar Parijs gaat, om de hand van Elisabeth van Frankrijk (teneinde alle verwarring met Elisabeth van Engeland te voorkomen, in het Fransche stuk Isabella geheeten) voor zijn meester te vragen, en daarna zelf naar de Nederlanden te trekken.
Bram, die alles vernomen heeft, haast zich nu, om weder naar Holland terug te keeren; maar is zoo vriendelijk, vóor zijn vertrek, aan zijn medeknechts in het paleis de ware reden van zijne overkomst te vertellen, zonder twijfel overtuigd, dat die zoo dwaas zal schijnen, dat geen mensch er iets van gelooven zoude, ingeval zij alles verklapten.
Inmiddels gaat Bram Héraugier naar Vlissingen, waar hij op een zeer intiemen voet leeft met Van Berg, ook een marin Hollandais, die tevens patriot en de turfschipper is, van wien we allen gelezen hebben, en bovendien visscher. Terwijl de beide vrienden staan te praten, ziet Ursule, de vrouw van Héraugier, met Arthur uit het venster van hunne woning: ‘sur la vague houleuse,
Un bâtiment royal. La mer était affreuse,
Car ce pauvre navire, il est tout démâté.’
Als dit geen poëzie is, dan weet ik het niet! Maar verder. Het vaartuig loopt binnen en blijkt het schip te zijn, waarop Alba en Isabelle van Frankrijk op weg zijn naar Spanje.
De prinses is zeer vermoeid van de reis, en Alba, die haar wat rust gunt, eer zij verder varen, roept met donderende stem tot een marin Hollandais: ‘Donnez donc un fauteuil!’ - namelijk in de haven! En daar dit meubel niet onmiddellijk bij de hand is, voegt hij er bij:
‘Quoi! pas même un fauteuil dans ce mauvais pays?’
Eene opmerking, dien grooten krijgsman volkomen waardig!
Don Carlos, wiens bijzijn ik vergeten had te melden, die mede uit Frankrijk gekomen is, wisselt eenige beleefde complimenten
| |
| |
met Isabelle, die in de hut van Bram Héraugier gaat uitrusten.
Intusschen geneeren zich Bram en Van Berg volstrekt niet, maar kiezen dit zeer geschikt oogenblik uit, om hun plannen tegen de Spanjaarden te smeden, en te bepraten, waarbij Isabelle den naam van Maurits hoort noemen, en heel naïef uitroept:
‘Dieu! Soyez moi propice!
Sije le vois, pourrai-je étouffer mon a mour?’
Waaruit het thans blijkt, dat zij ‘doodelijk’ van Maurits is en iets later dat de Prins minder ingenomen is met haar, terwijl Don Carlos, ook op haar verliefd, zich zelven opoffert om haar belangen, en die van zijn mededinger Maurits te bevorderen. Al weer ‘une transposition d'une importance secondaire,’ - zooals men ziet.
Maurits treedt nu ook op, heet Don Carlos, als ouden vriend, welkom, verbergt zijne liefde voor Isabelle niet eens aan Alba, terwijl de Prinses zelve haar liefde bekent, - zoodat Alba, dit eenigszins grievend voor zijn koninklijken meester vindende, met list Maurits aan boord van het Spaansche schip lokt en hem - - naar Madrid zendt!!
Isabelle blijft echter gevangen terug in het ‘fort’ van Vlissingen, waar zij Arthur, den zoon van Bram, in haar dienst neemt.
Is het nu niet vernederend voor ons Nederlanders, dat deze gevangenschap van Maurits in Spanje ons het eerst vermeld wordt door een Franschman, alsmede de zeer curieuse wijze waarop hij ontsnapte?
Gij verlangt misschien om te vernemen hoe dat in zijn werk ging? Ik zal 't u dadelijk mededeelen, trouw, als tot nu toe, den dichter op den voet volgende.
Het is laat in den namiddag. Isabelle zit nog met Arthur in het château-fort van Vlissingen gevangen. Zij heeft aan het kind haar liefde voor Maurits toevertrouwd; - de jongen begrijpt dat alles best; hij is mede zeer op de hoogte van de politische gebeurtenissen van dien tijd, is ingewijd in alle plannen van alle patriotten, - en over het algemeen en in het bijzonder, tant soit peu een jeugdig phénomène.
Hij praat theologie, politiek en sentiment met de Prinses en leest haar onder de hand uit den Bijbel voor; - tusschenbeide echter kijkt hij uit het raam. Isabelle ook. Arthur vertelt haar daarbij:
‘Maurice et Carlos sont des amis d'enfance,’
en dat zijn vader Bram Héraugier, daarop rekenende, naar Spanje gegaan is, om Maurits te bevrijden met hulp van Carlos. ‘Trois coups de cloche’ zullen het teeken geven, dat de onderne- | |
| |
ming gelukt is, en dat Maurits aankomt, - en, o wonder der wonderen, juist op dit oogenblik worden de trois coups de cloche gehoord, - en Arthur roept aan het venster uit:
‘On vient! c' est lui! sous un déguisement!’
‘En prêtre! C' est bien lui!’
‘Dieu! Quel ravissement!’
En als de lezer in de verrukking van de beide gevangenen niet deelt over deze heerlijke kunstgreep van den dichter, dan moet hij heel hardvochtig van aard zijn!
Het spreekt vanzelf dat Maurits in zijne verkleeding dadelijk bij Isabelle toegelaten wordt, terwijl Arthur aan de deur de wacht houdt. Evenwel met eenigszins onaangename gevolgen voor hemzelven en de beide verliefden. Want de Groot-Inquisiteur, die van al de schreden van Maurits onderricht is, overrompelt den Prins en Isabelle te midden van een zeer sentimenteel discours, dat anders voor den toehoorder wel wat vervelend dreigt te worden; Arthur wordt overhoop gestoken en de Inquisitie triomfeert. Isabelle wordt subiet naar Spanje gezonden; Maurits echter, in afwachting van ‘Le tribunal de Dieu,’ wordt naar het kasteel van Breda gevoerd, dat ook door eene kleine transpositie aan zee schijnt gelegen te zijn, daar Bram aan Carlos vertelt:
Que le vent rigoureux de l'Océan qui gronde
Bat seul les flancs verdis de ce cercueil immonde,
Où Maurice est captif, entouré de barreaux,
D'ennemis acharnés, d'espions, de bourreaux!’
Wat Carlos ook beweert best te weten, daardoor bewijzende, dat hij veel beter op de hoogte was aangaande de geographie van ons land, dan wij dat zelfs heden ten dage zijn.
Bram beraamt nu met Carlos in het Escuriaal (die Bram wipt telkens heen en weer over zee uit Engeland naar Nederland, naar Spanje en terug met eene verbazende vlugheid!) de verrassing van Breda door middel van het turfschip, terwijl de Infant zelf, zijne eigene liefde verloochenende, Isabelle helpen zal uit Spanje te vluchten. Hij zal haar naar de Nederlanden brengen, zegt hij - en dan zelf - in een klooster gaan. Het noodlot echter in de gestalte weer van dien lastigen Groot-Inquisiteur, door Alba geholpen, belet de uitvoering van dit deugdzaam plan. Op het punt van te vluchten, worden Carlos en Isabelle gearresteerd, - en het gordijn valt, om bij het begin van het vierde bedrijf ons te Breda te verplaatsen, ‘par une froide journée de la fin de Décembre.’
Wij zijn in de haven - vóór de vesting. Spaansche officieren
| |
| |
en soldaten houden de wacht. Het turfschip nadert. ‘Van Berg est sur le bateau et le pousse avec une perche.’ Bram Héraugier ook. Les conjurés kijken door een luik en praten heel akelig met elkaar! De patriot, die niezen moest, doorsteekt zich, bij het open luik onder de oogen van het publiek. Alles streng historisch!
De Spanjaarden, die door Alba onderricht zijn, dat een overrompeling beraamd wordt, ten einde Maurits te bevrijden, - halen het Trojaansche paard binnen. Dan gaan zij beleefdelijk weg.
Bram brengt Van Berg en de ‘conjurés’ aan wal. Als hij dat gedaan heeft, als een fiksche vent, geeft hij ook een merkwaardig bewijs van lichamelijke kracht, door met den uitroep:
‘Va barque de l'espérance!
Nous te quittons! Adieu!’
het turfschip van wal af te schoppen! Van dat oogenblik af, is het niet slechts ‘va barque! maar ook tevens, natuurlijk, va banque met de samenzweerders!
Zij richten eene vreeselijke slachting aan onder de Spaansche bezetting; het kasteel raakt, in weerwil van de zee qui gronde, in brand. Bram haalt Maurits half dood uit den kerker te voorschijn en sterft zelf op de puinhoopen van Breda, (zijne vrouw is reeds te Vlissingen op het lijk van haar zoon overleden), - op het oogenblik dat Alba zelf, - o, verrassing der verrassingen! - een estafette zendt met bevel om de gevangenen vrij te laten, daar:
‘L'Angleterre triomphe et protège les Geux,’
en Maurits uitgeroepen zijnde als chef de leur République, er voor de Spanjaarden niets meer te doen valt, - waarop de hertog heel logisch eindigt met de woorden: Vaincus, retirons nous!’
Men verbeelde zich de algemeene vreugde bij deze historische proclamatie van Alba, die ten top gevoerd wordt door de verschijning van eene deputatie van ‘afgevaardigden van de Unie,’ waarvan het hoofd ‘présente le cordon de Stadhouder’ aan Maurits!
Met deze handeling en een tableau, - waarin de nieuwbenoemde Stadhouder de Nederlandsche vlag zwaait over het lijk van Bram Héraugier, - eindigt het stuk, nadat men met diep leedwezen het vroegtijdig overlijden van Isabelle en Carlos te Madrid vernomen heeft, alsmede den totalen ondergang van de Spaansche Onoverwinnelijke Vloot!
Hoe komt het nu dat geen onzer vermaarde tijdschriften tot dusver notitie genomen heeft van dit meesterlijk drama? De oude heer
| |
| |
Smits heeft er slechts een gebrekkig overzicht van kunnen geven! Hij beveelt de diepe studie er van aan, vooral aan zulke mannen als dr. Bakhuizen van den Brink, die hoezeer op de hoogte van de vaderlandsche historie, zeker uit het Fransche drama eenige tot dusver hun en andere hunner landgenooten geheel onbekende geschiedkundige feiten zullen vernemen! |
|