| |
| |
| |
Ontboezeming eener jonge dame over het schuttersfeest te Arnhem.
Ik heb beloofd, lieve vriendin, u Δ“ene beschrijving te geven van de feesten, welke ik met papa hier bijgewoond heb, - maar waarlijk, nu ik mij in het logement daartoe nederzet, weet ik niet waarmede te beginnen! Mijn arm hoofd is ook geheel in de war met kanongebulder, hoera's, gezang, horenmuziek, paardengetrappel, het rollen van rijtuigen door de straten, beleefde aanspraken, lange en korte redevoeringen, van welke men één gedeelte niet hooren en het andere gedeelte niet verstaan kon, onweersbuien, stortregens, het twisten der elementen, - en ook hier en daar der schutters, - vermengd met jubelkreten, polka's en honderderlei andere geluiden, waarvan mij de ooren nog dreunen. Daarbij zijn mijn oogen nog verblind door lampions, door het wapperen van vlaggen, door eerekruisen en veldteekens en prachtige kostumes en equipages en beelderige toiletten en optochten en tronen en kronen en wapens en fonteinen met IJs à la Vanille en bloemen en spiegels en vaandels en bekers en wat niet al meer.
Wacht dus geene geregelde beschrijving van het feest, zooals men het zoo plastisch vindt weergegeven in de couranten, maar slechts eenige losse schetsen van de tooneelen, die mij het meest troffen.
Ik begin met u het een en ander te vertellen van de schietplaats. Daar ben ik heengegaan met papa en een der heeren schutters, die den eersten dag al genoeg van het schieten had, omdat hij geen prijs begeerde, zooals hij zeide, en alleen gekomen was om pleizier te hebben, wat echter heel moeielijk te begrijpen was, daar hij altijd door met een diep bedroefd gelaat rondliep en zich meer dan eens liet ontvallen, dat hij van harte blijde zou zijn, ‘als de boel afgeloopen was,’ - een gezegde, dat ons door vele van die heeren in den loop van het feest zoowat ingefluisterd werd, - en waaraan ik niet bijster veel geloof hechtte, aangezien er niets ter wereld was, om iemand, die niet wenschte te blijven, daar te houden.
Het bezoek op de schietplaats, dat moet ik u bekennen, viel mij niet mede; - hoe doelmatig ook voor het schieten ingericht, liet ze in andere opzichten veel te wenschen over. Laat me u dit uitleggen; - verbeeld u eene groote weide vlak, achter den heerlijken buitensingel, in de verte door een hoogen dijk afgesloten, aan welks voet de schijven stonden. Op zekeren afstand vóór den dijk was een withouten leuning, waarachter verscheidene kleine tenten stonden, ten behoeve der schrijvers, die de schoten opteekenen moesten, - met gemetselde schietplaatsen voor de verschillende schut- | |
| |
ters Dan eenige groote loodsen, waar de heeren de kanonnen, of de pistolen, of de buksen, waarmede zij schoten, laden moesten, en daarachter weder, op een redelijken afstand, een tweede hek, dat streng bewaakt werd door in het groen gekleede roovers, allerschilderachtigst gekleed, - en die bleken Rijksveldwachters te zijn, die, met geweer en bajonet gewapend, zelfs ons dames niet doorlieten! Dit vond ik heel hard voor de schutters! Zij moesten ons den rug toedraaien, of zij wilden of niet, en in plaats van verkwikt te zijn door het schitterend gezicht van al de lieve gezichtjes in het rond, hadden zij den heelen dag niets voor oogen dan zoo'n leelijken aarden wal, en de eentonige, domme kalfsoogen der schijven, terwijl zij hunne verbeelding moesten inspannen, om het zwarte plekje midden op de schijf voor eene ‘roos’ te houden, omdat de scherpe doornen der bajonets de levendige, bloeiende rozen achter hen onzichtbaar hielden.
Bovendien, op den afstand, waarop wij gehouden werden, was het zelfs door een sterken tooneelkijker moeielijk iets te zien van het schieten, en onmogelijk er iets van te begrijpen, - vooral voor mij, daar onze begeleider juist naar eene tent geloopen was, om een glas water te drinken, en niet voor den avond weder zichtbaar werd, toen hij ons vertelde, - dat men hem - zeer tegen zijn zin - genoodzaakt had den heelen dag door Rijnwijn te blijven drinken.
Wat ik nu van het schieten zag, was het volgende: eerst heel vele heeren op den rug, waarvan een enkele het geweer recht voor zich uithield, het hoofd op zij en den kolf aan den rechterschouder, - hoewel wellicht aan den anderen schouder; - nu dat doet er niet toe! als echter zoo iemand een heelen tijd zoo gestaan had, hoorde men een schot, en dan zag men in de verte eene schijf omvallen, - heel en al, - en een groot spookachtig nommer uit den grond oprijzen en weer verdwijnen, en dan stond de arme schijf van zelve weer op, om opnieuw omgeschoten te worden. Langs de geheele rij van schijven was dit letterlijk alles wat men zag, tot men heel links een ander tooneeltje aantrof, dateerst aan eene slechte operadecoratie herinnerde.
Dáár ontwaarde men namelijk eenige groene struiken tegen den dijk, tusschen welke eene opening was van eenige ellen breedte en als men oplettend op die opening staarde, hoorde men eerst zachtjes bellen in de verte, evenals op het tooneel; dan vernam men eenig gebrul, als van een wild dier, en toen zag men een verschrikt hert heel langzaam en statig rechts uitkomen en links achter de struiken weder verdwijnen. Dit edel dier was juist als kinderspeelgoed gemaakt en liep op rollen over ijzeren staven, waardoor het gebrul nagemaakt werd, en midden op zijn lijf was er eene schijf geschilderd, en midden op de schijf een hartenaas, waarop de jagers schieten moesten. Maar de illusie was niet zoo groot als bij
| |
| |
de schijven; want, waar het hert ook getroffen werd, het viel niet om, maar kwam na elk schot langzaam achteruitrollen, terwijl, in plaats van la curée te zien verrichten door jagers met kromme horens en rechte hartsvangers, men slechts twee timmerlieden ontdekte, die met een houten hamer het gat dichtsloegen, dat pas door den kogel gemaakt was, zoodat het arme dier er spoedig uitzag als een met hout gespikte haas, en de heeren, die er onvermoeid op. bleven schieten, mij ijselijk kinderachtig voorkwamen.
Het zien naar het schieten verveelde ons dus heel spoedig en wij slenterden verder rond om de muziek te hooren, welke onder eene tent speelde midden op de weide, en gingen dan uitrusten onder eene andere tent, waar wij niets zien konden dan de muzikanten op den rug, maar waar papa den wijn uitmuntend en ik de limonade heel flauw vond, en dus blijde was toen wij naar huis zouden gaan, vooral omdat ik het wezenlijk verdrietig vond voor die arme schutters, dat wij dames zoovele schitterende toiletten ten toon spreidden, waarvan zij niets zagen. Eer wij echter de schietplaats voorgoed verlieten, bekeken wij nog eene soort van schutters ganzenspel, dat heel aardig was. Er was namelijk boven op een hoogen staak eene houten gans vastgemaak, met uitgespreide vleugelen, een staart, een kop en zoo voorts, en wie een vleugel afschoot, zou een prijsje hebben en wie den kop raakte iets anders, en eindelijk wie den ring afschoot, waarop de romp van het dier aan den staak bevestigd was, zou koning van het feest zijn en mocht zich eene koningin kiezen en zou vreeselijk gefêteerd worden - en hij zou ook de overigen op een grooten voet moeten onthalen en de kostelijke en de kostbare eer genieten van overal voor vier en twintig uren als een vorst in het publiek behandeld te worden! Verbeeld u hoe prettig! Een vorst zonder kamers of grondwet of dergelijke gekheden, - en ook zonder budget, - en die in plaats van iets aan zijn onderdanen te kosten, zelf een heele boel geld uitgeven moest! Welk eene mooie instelling en hoe jammer dat het slechts kinderspel was!
Maar laat me u dien vorst in zijne pracht toonen!
Het is de avond van het kroningsbal! Zondagavond, kindlief, in weerwil van onzen Nederlandschen aard, en in weerwil van de gewoonte om op dien dag juist geen luidruchtige feesten te vieren. Maar dit was geen Nederlandsch feest, - o neen! Het was eene internationale pret! - en het bal was niet minder druk bezocht, dan op een anderen avond het geval zou zijn geweest.
Gij kent het heerlijke gebouw van Musis Sacrum! Maar de smaakvolle, prachtige decoratie, den indruk van het geheel, met jachttropeeën, wapens, vlaggen en groen versierd, kunt ge u niet verbeelden, evenmin als ik u dat beschrijven kan.
Om negen uur dien avond was de groote zaal al druk bezet en terwijl ik met papa in den ingang stond, werd opeens de geheele
| |
| |
tuin met bengaalsch vuur verlicht, - een oogenblik later hoorde men een triomfmarsch, daarop het rollen van wielen en veel paardengetrappel, en eene met vier paarden bespannen calèche hield voor den ingang stil.
Daaruit klommen de koning en de koningin en de geheele hofstoet volgde, terwijl de trein voorafgegaan en gesloten werd door schutters. De koning, mijn lieve kind, was letterlijk behangen met decoraties, waarvan eenige zoo groot waren als een barbiersbekken, terwijl andere op heusche ridderordes geleken en op grootkruisen van allerlei aard. Ook de koningin aan zijn arm zag er recht vorstelijk uit, en van de hofdames waren alle heeren in de zaal dadelijk doodelijk!
Maar de stoet van schutters, met de eerewacht, met getrokken sabels! O dat was impayable te zien! Eerst de Duitschers, heel opgewonden, die de zaak au grand sérieux namen en zoo netjes marcheerden, - alsof ze recruten waren! De ééne met een grijzen hoed met eene witte pluim en de andere met een groenen hoed en eene zwarte pluim, en allen gedecoreerd - maar dat waren onze Hollanders ook, - alsof zij zes veldtochten in de Krim medegemaakt hadden. Daarbij waren er allerlei uniformen te zien, welke de aandacht trokken, en waarvan sommige uiterst schilderachtig waren! Vooral het kostuum van een Duitschen graaf, die bleek een commis-voyageur, of zoo iets, te zijn, en die met dikke epauletten en eene zware sabel aan de zijde bijna er uitzag als een Hollandschen officier en die met de deftigheid van een schooljongen met een papieren steek, die soldaat speelt, den geheelen avond zijn pauweveeren ten toon spreidde, tot groote ergernis van zeer velen, die niet minder dwaas waren dan hij zelf.
Achter, en te midden van deze opgewondene en opgesierde Duitsche feestbroeders gingen de Hollandsche schutters - ach, zoo treurig! Daar zag men de zwarte rokken en de ronde hoeden van alle dag, - terwijl de ééne zijn stok schouderde in plaats van een geweer en de ander de parapluie bij wijze van sleepsabel medevoerde. Op al hun gezichten was ook te lezen, zoo iets als: ‘Neem het me niet kwalijk, - ik moet meedoen! Maar ik weet wel, dat ik er niet toe in staat ben, en ik vind het heel laf! En ik zal het nooit, nooit van mijn leven weer doen! En hoe ik er toe kom, weet ik zelf niet; maar daar ben ik, en ik moet volhouden! En ik ben op een bal en op geene begrafenis en moet er dus vroolijk uitzien, en ik wou dat ik weer tehuis zat! En gij moogt om mij lachen als ge wilt; - want ik vind het zelf - maar durf het niet te zeggen, - heel bespottelijk!’
En omtrent dit laatste punt scheen het publiek, dat hardop lachte, terwijl zij voorbijtrokken, het geheel eens met hen te zijn!
Na de tour in de zaal in deze lijkstaatsie, - ik meen op deze plechtige wijze, gemaakt te hebben, beklommen de vorstelijke per- | |
| |
sonages den troon en openden het bal, na eenige gebruikelijke plechtigheden, waarvan niemand iets begreep, dan misschien die, welke vlak voor den troon stonden, - hoewel alle menschen achter in de zaal op tafels en stoelen klommen - om elkaar te bekijken, geloof ik, daar er uit de verte niets opmerkingswaardigs op den troon zelven ontdekt werd.
Daarna werd er echter den geheelen nacht door druk gedanst, en die zich niet amuseerde, heeft het alleen zichzelven te wijten. Ik zeg dit bepaaldelijk, kindlief, omdat men zoovele knorrige menschen ontmoet, die niet zwijgen kunnen van de ‘lafheid’ en het ‘nietsbeteekenende’ van het geheele feest. In de eerste plaats is er niemand ter wereld geweest, die gedwongen was er aan deel te nemen, en die er vrijwillig kwam, kon wel voorzien, dat de dolle opgewondenheid en het komediespel der Duitschers bij dergelijke gelegenheden bij ons niet nagevolgd kunnen worden; - dat ligt nu eenmaal niet in den aard van ons volk; wij hebben veel meer van de Engelschen, die, zooals die ondeugende Byron zeide, uitmunten in de kunst van - ‘taking their pleasure in a melancholy way,’ terwijl, als wij in het publiek komedie-spelen, dan houdt papa vol, dat wij dat alleen op het punt van theologie of staatkunde doen, en steeds op de meest ernstige wijze ter wereld.
Wat het tweede punt van het ‘nietsbeteekenende’ der feesten aangaat, wie zou ooit een diepen zin zoeken achter eene schuttersvereeniging? De oefening in de behandeling der wapens is echter, meent papa, zoo heel onnoodig niet voor een man, en dat men die vereenigd heeft met muziek, - met de allerheerlijkste muziek ook, - en met den dans daarbij, is waarlijk geene zonde; dat men echter onder al het schieten hier en daar een bok schoot, en dat sommige heeren in plaats van kogels spek gebruikten, is heel natuurlijk, - ook hebben zij niemand bezeerd dan zichzelve, en om den wille van de muziek en de heerlijke decoratie van de zaal en de tooverachtige verlichting der tuinen, ben ik geneigd hun eene heele boel dwaasheden, die bij het dwaze feest behoorden, te vergeven - en blijf hunne en uwe
Liefh. Vriendin. |
|