Daarin wordt toch alles voorgesteld als zich parende, zich verheugende, bloeiende, kiemende en wat niet al meer in de lente; - terwijl, als men de dingen nagaat, zooals ze zijn, en niet zooals ze de dichters voorstellen, juist het tegendeel plaats heeft! Laat ik u dat, in vredesnaam, wat nader uitleggen.
De wereld, zeg ik, is eene woestijn in de lente voor een fatsoenlijk mensch! Wij zijn fijne, zeldzame, kostbare broeikasplanten, en bloeien 's winters in de warme zalen; wij treuren ons dood, of kwijnen, in de barre lentelucht!
Ik vraag u ook, in gemoede, wat zullen, wal kunnen wij in het voorjaar doen?
De dinés zijn voorbij; dus geen digestie-visites meer te maken!
De soirées zijn uit - en wij blijven tehuis!
De balzalen zijn gesloten; - waar zullen wij gelukkige paren zien?
De speelpartijen zijn gedaan; - waar zullen wij ons amuseeren? Iedereen rust uit van de vermakelijkheden van den winter - hoe zou men de kracht nog hebben, zich te verheugen?
En waarop zou men zich verheugen, als ik vragen mag? Binnen in de sociëteit is het stikkend warm; - vóór de deur is het te koud om te zitten, te winderig om te staan; als men den ganschen winter doorgedanst heeft, moet men zijn beenen in de lente niet verder voor den gek houden en ze met wandelen aftobben. Buitendien weet men niet hoe zich in de lente te kleeden. De winterjas is te zwaar; - de voorjaarsmodes zijn te koud voor eenig ander seizoen dan de hondsdagen; - bah! Wat zal men beginnen?
Ik heb gisteren den heelen dag tehuis gezeten! Ik had niet eens den moed mij aan te kleeden; - ik ben zóó maar, in mijne kamerjapon, vóór het vuur blijven zitten! En uit kwaadheid had ik uw laatste nommer er ingeworpen.
Twee geliefden, die elkaar in de lente ontmoeten! Onzin!
Er is zekere jonge dame hier, die ik maar al te gaarne ontmoeten zou! En waar zal ik haar vinden? Aan haar huis kom ik niet; - maar dat was in den gelukkigen, bloeienden wintertijd niet noodig! Neen; we ontmoetten elkaar, zeker tweemaal in de week, op partijen of concerten. Bij de laatste gelegenheid hebben wij - daar hebt gij al het geluk van de lente! - afscheid van elkaar genomen - tot aanstaanden winter! Dat kon niet anders! Ik weet niet, waar ik haar zou kunnen zien, - tenzij bij toeval door mijn lorgnet op straat, - vóór November aanstaande! Want zoodra het wat verder is in het seizoen gaat zij met haar ouders naar buiten; - ik echter blijf hier! Ik kan niet weg; want ik ben ambtenaar, zooals ge weet, bij een onzer ministeries!
Ik kan geen verlof van belang krijgen; - het is een hondenbaantje! Alle dag van de week, van 's morgens tien tot 's namiddags vier uur!
't Is om suf te worden! Zonder eenige rust tusschenbeide, dan