Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3
(1883)–Mark Prager Lindo– Auteursrechtvrij
[pagina 53]
| |
Eene zoölogische studie.A horse! a horse! my kingdom for a horse! In de vele natuurgeschiedenissen, welke men in onze groote bibliotheken vindt, heb ik tevergeefs gezocht naar eene beschrijving van zeker schepsel, dat onder onze huisdieren eene zeer merkwaardige rol speelt. Deze belangrijke gaping in onze zoölogische kennis behoorde hoe eerder hoe liever aangevuld te worden, en ten einde onze ijverige natuurvorschers eenige wenken dienaangaande te geven, - zonder de verwaandheid te hebben, hun het gras voor de voeten te willen wegmaaien, - waag ik het hier, het een en ander op te teekenen ten hunnen behoeve in het bijzonder en voor mijn lezers in het algemeen, over de Stokpaardjes. De algemeenheid van het stokpaard is onbetwist. Er is geen man, hoe arm, hoe rijk hij ook zij, of hij houdt er ten minste één op stal; er is geene schoone in Nederland, hoe angstvallig en beschroomd ook, die zich niet eens op haar hitje aan haar vrienden vertoont, en, als zij met eene zekere gratie er opzit en het diertje met vlugheid en behendigheid weet te besturen, dan mag ik zulk eene schoone wel eens ontmoeten. De stokpaardjes zijn ook sedert onheuglijke tijden aan het menschdom bekend: de Centauren en de Amazonen, waarvan wij zooveel lezen bij de oude Grieken, waren, naar mijne overtuiging, niet anders dan dichterlijke voorstellingen van heeren en dames op hun stokpaardjes gezeten; het houten paard van Troje was slechts een reusachtig stokpaard van den goeden Homerus; de Bucephalus van Alexander was het stokpaardje, dat alleen die veroveraar wist te temmen; het gevleugelde ros der dichters is nog heden ten dage veelal niets meer dan een houten stokpaardje, en sedert den tijd van Phaëton, is het stokpaardje der eerzucht met menigeen op hol gegaan en heeft den onvoorzichtigen ruiter den nek gebroken. Wie herinnert zich ook niet met vreugde het houten paard, met een schroefje onder de manen verborgen, uit de Arabische Nachtvertellingen, dat den ruiter, die dat geheim wist, overal bracht, waar hij wezen wilde, en wie herkent daarin niet het stokpaardje, dat zijn buurman berijdt, en dat, - in diens verbeelding, - dezelfde schoone gave bezit? Het is ook niet alleen de algemeenheid van dit schoone dier, welke het zoo belangrijk maakt; het heeft andere hoedanigheden, | |
[pagina 54]
| |
die het tot een waardigen mededinger maken van den leeuw, voor de kroon in het dierenrijk, welke wij nog altijd beleefdheidshalve aan die verscheurende kat toekennen. De eerste goede hoedanigheid van een stokpaardje, is, dat een verstandig mensch eene geheele stoeterij van die nuttige dieren er op nahouden kan, zonder dat ze hem voor belasting of voer een cent kosten. De tweede loffelijke eigenschap is, dat men een stokpaardje, als het lam of dampig begint te worden, gemakkelijk afschaffen kan, en verzekerd mag zijn, den volgenden morgen een nieuw en krachtig dier op stal te vinden, - dat in één nacht geboren en toegereden, gezadeld en opgetuigd, gereed staat voor den ruiter, en al maakt het dier in den beginne ook eenige kromme sprongen met hem, hij kan er toch gerust op aan, dat zoo hij niet al te hard in de hand is, en niet al te veel van het ros vergt, deze dagelijks aan kracht en leidzaamheid winnen zal. Eene derde uitnemende deugd van het stokpaardje is, (en dit heeft het boven al zijn natuurgenooten voor), dat het doorgaans hoe ouder hoe krachtiger en vlugger wordt. Ik heb zelfs stokpaardjes gekend, die van vader op zoon overerfden en slechts met gewoonte gevoed, geheel op de wijze der Arabische paarden, als leden van de huishouding beschouwd en zelfs nooit uit de huiskamer verwijderd werden. Eindelijk bestaat eene der grootste voortreffelijkheden van het stokpaardje daarin, dat het den mensch veel geluk opleveren kan, van uiterlijke omstandigheden geheel en al onafhankelijk, en dat hem zedelijk veelzijdig kan ontwikkelen. Want, evenals het wezenlijke paardrijden hoogst weldadig op de lichamelijke gezondheid werkt, en hem, die een zittend leven leidt, eene fiksche doorstraling van het bloed bezorgt, zoo ook is het den in zaken en zorgen afgetobden sufferd tusschenbeide heilzaam en aangenaam eene vlucht te doen in het heerlijke rijk der verbeelding, dat zonder zijn stokpaardje voor hem ontoegankelijk zou blijven. De billijkheid vergt, dat ik na deze opsomming van eenige der schoonste hoedanigheden van het stokpaardje, ook een enkel woord zegge van hetgeen men tot zijn nadeel zou kunnen aanvoeren. Dit bestaat voornamelijk daarin, dat een stokpaardje, hetwelk men niet behoorlijk op de stang rijdt, wel eens geneigd is het bit tusschen de tanden te nemen, met den ruiter op hol te gaan, en hem aan allerlei onheil bloot te stellen. Verder: als iemand zich wel bewust is (zooals Uncle Toby bij voorbeeld), dat hij met eene zekere aanvalligheid zijn diertje berijdt, heeft hij nooit lust om er af te klimmen, maar rost en rijdt zijn leven lang en verzuimt soms het noodigste in zijn zaken, alleen om het genoegen te hebben van zich op zijn ros te laten zien. Maar dit is eer te wijten aan de zwakheid van den ruiter dan aan de ondeugd van het dier, en in zulke gevallen mag men gerust zeggen: dat de mensch door | |
[pagina 55]
| |
zijn stokpaardje bereden wordt, - in plaats van juist andersom, zooals het behoorde. Het zou voorzeker een eindeloos werk zijn, om de geschiedenis te schrijven, of eene afbeelding te geven van ieders stokpaardje in het bijzonder, en de natuuronderzoeker moet zich dus tot eene meer algemeene beschrijving der verschillende familiën bepalen, die men in dat zeer talrijk ras opsommen kan. Ik waag het hier op enkele der meest in het oog vallende soorten van het genus stokpaard opmerkzaam te maken; - ik lever echter niets dan eene ruwe, zeer onvolkomen schets, mij bepalende tot eenige der meest lastige dieren, die iedereen overal ontmoet. Eene eerste rol speelt heden in onze maatschappij het praktisch stokpaardje. - Zeker een zeer nuttig dier, zoo het niet door een hansworst bereden wordt, - wat, helaas, zoo dikwijls het geval is, - die er geen ander gebruik van weet te maken, dan in den vollen ren op de windmolens der theorie een aanval te doen. De zwakhoofden, op deze dieren gezeten, komen ons dagelijks in groote getallen te gemoet. Zij lachen om wetenschap, slaan hun ruwe handen aan het werk, - en hakken den boom om, ten einde te bewijzen, dat zij vroeger dan een ander de vruchten weten te plukken. Het zijn de menschen, die dagelijks de arme gans slachten, welke gouden eieren legt, - en dan het ongelukkige dier verwenschen, omdat het hen niet verrijkt heeft. Een ruiter op een praktisch stokpaard, vraagt u, waartoe het dient zijn jongens Latijn en Grieksch te laten leeren. Hij kan niet inzien, dat de schoone kunsten tot iets goeds zijn voor iemand anders dan voor een kunstenaar van beroep; - hij wil hebben, dat zijn jongen met hart en ziel koopman zij, - en kluistert het kind, van zijn vijftiende jaar af, achter den lessenaar en is, vijf jaren later, verbaasd, dat na zulk eene praktische opvoeding, de jongen tot niets deugt, dan tot eene machine, die hart noch ziel noch brein schijnt te hebben. De ruiter op het practisch stokpaardje van onze eeuw is bepaaldelijk, - evenals zijn vos, - blind aan het ééne oog, en ziet niets dan de materieele zijde der dingen. Hij jaagt in eene gevaarlijke richting vooruit, sleept vele onbezonnen dwazen mede, die zijn ondernemenden geest bewonderen, en het diep ongelukkig achten, dat zulk een genie eindelijk hals over kop in den afgrond stort! Ook een lievelingsdier hier te lande, maar van geheel anderen aard, is het voorzichtige stokpaardje. Het is een heel mak, tam beestje, zoodat het geen wonder is, dat men er veel van houdt. Het schudt den ruiter niet door elkaar, kan door een kind, alleen op de trens, gereden worden, en komt nooit uit een aangenamen telgang, waarbij de ruiter dood op zijn gemak zit. Van doorgaan is geene kwestie; van gevaar geen zweem, - en | |
[pagina 56]
| |
zoodra het diertje iets tegenkomt, dat het schrikken doet, keert het zachtjes om, in plaats van kromme sprongen te maken en stapt voetje voor voetje naar den stal terug. Het komt dus zelden heel ver van huis, hoewel het soms zoodanig door anderen met modder bespat wordt, dat men meenen zou, dat het door dik en dun heen was gevlogen. Het voorzichtige stokpaardje laat zich heel geduldig, door wien ook, afrossen, omdat het beter is één pak slagen te verdragen, dan een tweede op te loopen door zich te verzetten, en kan zonder moeite door iedereen opgetoomd en afgereden worden, terwijl het zich liever vergenoegt zelfs met gehakt stroo in plaats van haver, dan eenige onvoorzichtige teekens van ontevredenheid te geven. Het zoekt altijd den gulden middenweg te houden, en is er zoo aan gewoon, dat anderen het op dien weg voorbijjagen, dat het zoo iets als eene natuurlijke zaak beschouwt, en op zijn best de beentjes hoog opheft, en een weinig aan het trippelen gaat, zonder echter van de plaats te komen, om te bewijzen, dat als het maar wilde, het ook even hard als een ander zou kunnen loopen. Het geleerde stokpaardje is ook een der zotste diertjes, mij bekend. Het voedt zich alleen, volgens zijn ruiter, van onsterfelijke dingen, ziet er dus gewoonlijk tamelijk slecht in het vleesch uit, en daar het niet op de hedendaagsche wijze toegereden is, maakt het eene wonderlijke vertooning in de wereld, die het diep veracht, en waarin het zich nooit al te wel gevoelt. Het geleerde stokpaardje, - geheel het tegenovergestelde van het practische dier, - teert altijd door op aloude theoriën, wier waarheid en degelijkheid het meent te kunnen bewijzen; maar die het nooit practisch zoekt toe te passen. Het heeft zoo vele Grieksche en Latijnsche lekkernijen gesnoept, dat het onzen hedendaagschen kost niet meer lust. Het maakt alleen gebruik van al het schoon der oudheid, om het leelijke van onze dagen daarmede te vergelijken. Het heeft niet de gave het schoone in ons werkelijk leven bruikbaar of nuttig te maken Daarvoor toont het altijd de meest oprechte minachting. Het zou dol gaarne in de Olympische spelen mede gerend hebben, - maar acht het beneden zijne waardigheid deel te nemen in den wedren zijner eigen dagen. Het ziet ook niet veel van hetgeen in het rond gebeurt; het loopt gaarne een twintigtal eeuwen of zoo achteruit, om jaren lang op een Grieksche partikel, of eene Egyptische hiëroglief te kauwen, waarin het meer voedsel schijnt te vinden dan in al wat men het heden ten dage kan aanbieden. Het is een dier, dat niet zoo algemeen, - zelfs niet in onze academiesteden, - als vroeger gevonden wordt; - maar het wordt toch nog door velen bereden, die maar half het recht daartoe hebben, - en is een onschuldig, schadeloos schepsel, dat met het prac- | |
[pagina 57]
| |
tisch stokpaardje gekruisd, een heel goed en bruikbaar ras zou voortbrengen. Het theologisch stokpaardjeGa naar voetnoot1) is meestal een hatelijk dier, met achterover liggende ooren, den neus in den wind, en zoo hard in den mond en ongevoelig, dat het slechts aan zeer weinigen gegeven is, het behoorlijk in hunne macht te houden, als zij er zich eens op wagen. Het is een nijdig dier en slaat onbarmhartig naar iedereen, die het te na komt. Het gaat op hol met iedereen, die geen volmaakt ruiter is, en heeft sedert den aanvang der wereld meer ongelukken en hartzeer veroorzaakt, dan alle overige stokpaardjes te samen. Het is een stokpaardje van mij, om het steeds te ontwijken, en als men het ook niet altijd door oppositie sterkte, zou het spoedig uit gebrek aan gal, om zijn spijzen te verteren, uitsterven. Een der lievelingsm ontures onzer dames is het philanthropische stokpaardje, - een allerliefst beestje, dat zij, - evenals zij alles doen, - met veel bevalligheid berijden; - het is ook een dier bijzonder voor haar geschikt, jammer maar, dat het soms een weinig al te vurig is, - dadelijk van stal loopt, en haar zoo ver van huis brengt, dat zij licht vergeten, charity begins at home, en om huis noch huiselijkheid denken, - en huiselijke plichten verzuimen, - om de Chineezen te beminnen en met de menscheneters te dwepen. Alweder andere dames berijden het huishoudelijk stokpaardje, een wellicht zeer verdienstelijk, maar zeker hoogst vervelend dier, dat haar nooit uit de keuken, de kinderkamer en de provisiekast laat komen. Bij zich tehuis, op bezoeken, op wandelingen, waar ook, stijgen zij nooit van dat stokpaardje af, en, als een soort van vrouwelijke Centauren, verspreiden zij schrik en verveling in het rond, door lange verhalen en eindelooze praatjes over de voortreffelijkheid of de ondeugden van haar kinderen en dienstboden. Zij hebben ook geen gedachten voor iets anders dan voor dit stokpaardje, en daar zij zeker nooit den Spectator lezen, waag ik het iedereen hier luidkeels toe te roepen, dat hij wèl doet met zulk een lastig dier (ik meen het stokpaardje), overal waar hij het in gezelschap aantreft, onbarmhartig dood te slaan. Maar ik meen nu reeds genoeg, of wellicht al te veel, aangaande dit merkwaardig ras van dieren gezegd te hebben, om den een of anderen natuurvorscher aan te sporen op eene degelijke, wetenschappelijke wijze, verder eene monographie over de stokpaardjes te schrijven. Hij kan overal exemplaren genoeg voor zijn studiën | |
[pagina 58]
| |
vinden, zonder daarvoor den Zoölogischen tuin te Amsterdam, of elders te bezoeken. |
|