Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 2
(1883)–Mark Prager Lindo– AuteursrechtvrijXVII.- - - Alles, zei me Kwik, was voor het tweegevecht gereed. Hij was bij me komen ontbijten en had kogels zitten gieten voor de pistolen, evenals ze dat doen in het Wolfschlucht-tooneel, in den Freischütz. Hij goot er ten minste twintig. ‘We zullen ze wel niet alle noodig hebben,’ zeide hij heel opgewekt, ‘maar 't gaat in eene moeite door!’ Hij begreep niet waarom ik zoo vroolijk was en zoo gelukkig en dacht, dat ik gedronken had. Ik zei hem niets van hetgeen met Dora gebeurd was; maar hield me goed en verlangde maar dat ‘morgen vroeg’ voorbij was. Dat verlang ik ook nu (het is over twaalf, 's nachts!) en verlang dat Brom mij dood schiet! | |
[pagina 412]
| |
morsdood! En ik wou dat de kogel, die mij door het hoofd gaat, te gelijker tijd Dora door het hart ging! Hoe ik me wreken zal, als ik blijf leven, weet ik niet! - Maar ik wil tot het einde toe mij zelven meester blijven! Kwik zei, dat Brom begon bang te worden. Hij dacht, dat als wij op het terrein kwamen, hij ‘zoete broodjes zou bakken,’ - dat waren Kwik's woorden! Ik hoopte dat hedenmorgen! Nu zal hij mij doodschieten! Of ik doe het zelf! Ik zond Kwik weg. Ik zei, dat ik alleen wilde wezen, om alles te regelen, wat nog geregeld moest worden. Dat was niet waar. Ik had niets meer te regelen. Dat was alles gedaan. Maar ik wilde nog een brief aan Dora schrijven, en aan haar denken, en dat kon ik niet, als Kwik er bij zat te rammelen! Den brief had ik gereedgemaakt, om haar overhandigd te worden ingeval ik sneuvelde. Elf pagina's groot! Ik heb hem nu in het vuur gestopt! (Hij was toch zoo netjes geschreven!) Nu heb ik alleen drie regels aan haar geschreven, om haar, in geval van mijn dood, overhandigd te worden. ‘Mejuffrouw! als ge dezen ontvangt, is het uw geluk dat ik dood ben. Als ik leefde, zou ik me wreken! Als ik wist wie de schelm was, zou ik hem vermoorden. Maar gij zult hem wel zelve erger mishandelen. Ik laat u geld genoeg na, om alles te doen wat gij wilt. Wijlen uw - Maar mijn hersens raken in de war..... Toen ik het eerste lange schrijven klaar had, was het 's avonds zeven uur geworden. Ik was heel week gestemd. Ik was zoo gelukkig en zoo ongelukkig tevens, en dacht zooveel aan het verledene, - en alles daarin scheen me schooner en beter toe, dan al wat ik later ondervonden had; - het was me alsof het me niet zooveel zou kosten om zelfs van het gelukkige tegenwoordige te scheiden, als van het lieve verledene, - vooral van den tijd mijner eerste kennismaking met Dora! Die slang! En terwijl ik hierover zat te denken, herinnerde ik mij, hoe ik zoo dom sentimenteel geweest was in het begin, en nacht op nacht, na zoo eene opera-voorstelling, op mijn dakkamertje had gezeten en op de klarinet de wijs geblazen van de koren, waarin zij opgetreden was, en de oogen daarbij gesloten had, om mij hare lieve gestalte des te beter te kunnen voorstellen en - - nu overviel mij dezelfde weemoedige stemming, en ik legde haar portretje op de tafel en haalde nog eenmaal de oude klarinet voor den dag en trachtte het koor uit den Freischütz te blazen: ‘Wir winden dir,’ - maar het wilde niet best geluk- | |
[pagina 413]
| |
ken, omdat ik het einde er van vergeten was, en de muziek niet bij de hand had. Na een paar uur zóó gezeten te hebben, - wilde ik aan iets anders denken, om niet al te week te worden, en ik schreef dus een afscheidsbrief aan mijn neef, den aanstaanden theologant, en waarschuwde hem voor de klippen, waarop ik gestooten was en voor flauwhartigheid en valsche schaamte vooral.Ga naar voetnoot1) Toen ook dat gedaan was, wilde ik naar bed! Maar ik had geen slaap. Ik had geen lust om tot morgen vroeg zeven uur, wanneer Kwik me zou komen afhalen, te blijven woelen; - en het verlangen overmeesterde mij nog éénmaal Dora te zien, - wellicht voor het laatst, - eer ik sneuvelde. Er was dien avond voorstelling in de opera, 't Zou om elf gedaan zijn. Ik zou haar weder bij de deur afwachten; - ik wilde haar niet aanspreken: - neen, daartoe gevoelde ik me niet sterk genoeg. Maar haar gezicht zou mij moed geven voor morgen vroeg! Ik ging stil de deur uit, - in een anderen mantel gehuld dan gisterenavond, om noch door de Pauke noch door Dora herkend te worden. Ik wachtte aan den hoek van de straat tot de opera gedaan zou zijn. Dat duurde niet heel lang; - daar was ik blijde om, want ik had zware hoofdpijn en was koortsig en mijn been deed me nog meer pijn dan gisteren toen ik eens op straat was. Van mijne plaats hield ik het oog op het zijdeurtje, waaruit ik wel wist, dat het personeel van de troep te voorschijn zou komen. Daar stonden een stuk of drie vier andere mannen op den loer. Dat verwonderde mij niet. Eindelijk begon het, als het ware, uit het zijdeurtje te druppelen. Eerst één mensch, - dan een paar, dan een stuk of wat bij elkaar, of dicht achter elkaar; maar Dora nog niet. Eindelijk zag ik ook haar verschijnen, - juist zooals ik verwacht had, met hare vriendin Klaartje, - die kende ik ook van vroeger. De beide meisjes keken rond, en ik drukte me, geen tien pas van haar af, tegen den muur in de schaduw, om niet herkend te worden. ‘Daar staat hij!’ zei Klaartje, - en ik dacht wezenlijk, dat zij | |
[pagina 414]
| |
mij bedoelde, toen een jongmensch - ik schrijf het bedaard en in koelen bloede op, ten einde men na mijn dood begrijpe waarom ik er op gesteld was deze wereld te verlaten, - en me door Brom te laten doodschieten, - toen een jongmensch, zeg ik, opeens te voorschijn trad, Dora beide handen toestak, haar een kus gaf en, haar onder den arm pakkende, met haar verder liep, terwijl Klaartje omkeerde en weder in den schouwburg trad. Ik was verpletterd! Zij gingen mij rakelings voorbij! ‘O wat ben ik blijde, dat ge hier zijt!’ zei Dora aan zijn arm hangende. ‘Ik heb iets beleefd! - Neen - nu niet! Morgennamiddag! Ge blijft immers?’ Ik volgde het paar. Ik had geen plan gemaakt - niets! maar ik strompelde, zoo snel ik kon, hen achterna. De slang had het zoo druk met hem, dat zij niet omkeek. Wat had het mij kunnen schelen, als zij het deed? Hij - wie was hij? Ik wou zijn gezicht zien en het dan met mijn dikken stok stukslaan! Aan de huisdeur met Dora gekomen, wachtten zij een oogenblik: - ik was een eindje achtergebleven, daar ik moeite had om hen bij te blijven. Terwijl ik naderde, scheen hij te willen weggaan; maar zij hield hem aan de hand vast: ik hoorde haar, met diezelfde lieve, valsche stem, die ik vanouds zoo goed kende, zeggen: ‘Neen! kom maar naar boven! Ge moet wat bij me blijven! Nu gij hier zijt, zal ik u toch iets vertellen en waarom ge morgen om twaalf uur niet komen moet!’ Hij moest morgen om twaalf uur niet komen! neen! Dat was het uur, dat ik bepaald had om bij haar te komen. Hij verdween met haar in de donkere gang. Ik verloor beiden uit het gezicht, en bleef onmachtig van woede en ellende op de straat staan .... Hoelang weet ik niet. Eindelijk kwam er eene leege vigilante voorbij. Ik kroop er in, met moeite, en liet me naar huis rijden. Ik heb twee flesschen wijn uitgedronken sedert mijne tehuiskomst. De nacht is haast om! Als Kwik me morgenvroeg om zeven uur afhaalt, kan ik om acht uur uit mijne ellende zijn! |
|