bruiken niet van de groote lui, - dan moet ge hoe eerder hoe liever die akeligheden achter den rug hebben!’
Dat is precies wat Kwik zei! Ik moet er aan gelooven! Er is geen andere uitweg....
Toen dat eens bij me vast stond, werd ik slechts nog door ééne gedachte bezield. Ik wilde Dora zien, spreken, mij met haar verzoenen - nog eenmaal, als vanouds, hare lieve stem hooren, eer ik op het veld van eer sneuvelde. Dat zei ik ook aan de Pauke. Hij meende, dat zoo iets gemakkelijk genoeg zou vallen. Zij was weer overgekomen; ik wist waar zij woonde. Ik moest naar haar toe gaan. Dat zou veel beter zijn dan schrijven. Maar over straat gaan, met het hoofd in doeken gepakt, - hinkende op een stok - dat kon toch niet. Mij naar hare kamer laten rijden, durfde ik niet; dat zou opspraak geven. Daarbij, zoodra ik uitgaan kon, moest ik Brom staan!
Ik nam dus een heldhaftig besluit: ik liet Kwik aan Brom's vriend, zijn secondant, gaan zeggen, dat ik over drie dagen klaar zou zijn, en ik besloot den volgenden avond, zoodra het donker was, door de Pauke ondersteund, stil naar Dora's kamer te gaan. De Pauke was dadelijk gereed.
Op dat oogenblik schoot me eene verschrikkelijke gedachte door de ziel.
‘Pauke,’ zei ik, met eene bevende stem, ‘ge weet hoe mooi Dora is -’
‘'t Is 'n knappe deern,’ zeide hij, ‘maar zóó mooi vind ik haar niet.’
‘Begrijpt ge me niet?’ vroeg ik, met een gevoel als dat van Othello in de opera.
‘Neen,’ zeide hij.
‘Weet gij - gelooft - denkt gij, dat, - sedert ik haar verlaten heb, zij geen anderen vrijer gekregen heeft?’
De Pauke bedacht zich een oogenblik, terwijl ik hem in den arm kneep.
‘Ja, Snor,’ zeide hij, ‘daar weet ik niets van. Daaraan heb ik niet gedacht. Ik heb er eigenlijk nooit op gelet. Die meisjes hebben meestal één, zoo niet meer vrijers, als ze er goed uitzien; - maar ik heb genoeg met mijne eigene huishouding te doen gehad; - 't is mogelijk dat Dora een nieuwen vrijer heeft, mogelijk ook van neen.’ En hij krabde zich achter het oor. ‘Ik kan ook niet zeggen, dat gij verdiend hebt, dat zij om uwentwil nooit een ander nemen zou. Toen men bij het koor hoorde wat er tusschen ulieden voorgevallen was, dacht iedereen zoo, - en al de mannen zeiden, dat die meid wel spoedig een anderen vrijer zou vinden; - maar de vrouwen dachten dat niet; zij zeiden, dat zij zoo'n