Het is een raar soort van volk. Zij schenen niet bijzonder gestreeld te zijn door mijne minzaamheid, en bepaalden zich voornamelijk er toe om kwaad te spreken van elkaars schilderijen.
Die schilderijen met figuren er op zijn meestal voorstellingen uit comediestukken. Dat was duidelijk aan de costumes te zien en sommige onderwerpen herkende ik dadelijk, zonder in den Catalogus te zien Bijvoorbeeld een Hendrik VIII met Anna Boleyn, uit de opera. Maar de prima donna geleek niet op Signora Calfaterata, - en dat zei ik ook dadelijk aan Kwik, die bij mij stond. Hij scheen me echter niet goed te begrijpen. Ik zocht naar een tooneel, met koor, om te zien of Dora's portret er op was; maar vond er geen.
Met Kwik was op de tentoonstelling gekomen een klein mager mannetje, dat hij steeds ‘Fretje’ noemde, die er heel kaal uitzag en geweldig brutaal was, voor iemand van zijn stand; want ik vernam dat hij niets anders was dan een courantenschrijver, of kunstrecensent. Hij had een Catalogus bij zich en een blauw potloodje, waarmee hij allerlei krabbels maakte in een rand van zijn boekje, om naderhand een stuk over de tentoonstelling te schrijven. De schilders waren heel beleefd tegenover hem, evenals onze regisseur indertijd tegen de heeren van de courant in Den Haag.
Zoodra hij vernam, dat ik wellicht lust zou hebben het een of ander aan te koopen, kon ik hem niet kwijt worden en hij bood aan mij goeden raad te geven in mijne keuze.
Hij redeneerde heel anders dan Schraap. Volgens hem, kan men een kunstwerk niet te duur koopen, als het maar goed is; maar er was weinig, of niets goeds, zeide hij, te zien. Op elk stuk had hij zijn aanmerkingen en gebruikte allerlei rare woorden daarbij, waarvan ik niets begreep.
Volgens hem, hing ook de waarde van een stuk volstrekt niet af van de volmaaktheid der uitvoering, maar voornamelijk van den naam van den vervaardiger.
‘Daar is een landschap van Kobalt,’ zei hij, ‘'n prul; maar goedkoop voor negenhonderd gulden, want hij is in de mode.’
Een ander genrestukje, zooals hij het heette, ried hij mij aan te koopen, omdat de schilder de tering had en zeker geen twee jaar meer leven zou en na zijn dood zullen zijn schilderijen aan waarde rijzen - honderd percent.
Het was ook nu niet duur, zeide hij, omdat de arme drommel geld noodig had.
Toen ik dit laatste vernam, heb ik het dadelijk gekocht en begon pleizier te krijgen in de tentoonstelling.
Volgens Fretje, is het voornaamste gebrek van alle schilders, dat zij niet naar zijn raad willen luisteren, maar steeds voortgaan, zonder naar zijne critiek te luisteren, met op hunne wijze te schilderen.