Er werd zachtjes ‘binnen!’ geroepen, en Wilders trad in de kleine huiskamer. Eene vrouwelijke gestalte zat op de canapé, - en stond verwonderd op, toen zij hem ontwaarde. Het was Elise niet.
Eene ernstige, bijna dreigende uitdrukking lag op het voorhoofd. De oogen waren strak, donker en doordringend. De gelaatstrekken misschien wat scherp geteekend, maar edel van vorm en bijna kleurloos. De houding was ernstig, maar niet onbevallig. Het was eene vrouw wellicht van een goede dertig jaren.
Wilders stamelde eene verontschuldiging; - hij noemde Elise; hij was pas aangekomen, en als ‘oude - oude kennis - zelfs vriend, van haar en haar oom, was hij dadelijk gekomen -’
De onbekende wees naar een stoel.
‘Ge hebt vergeten uw naam te zeggen,’ sprak zij, hem vorschend aanziende; ‘vergis ik me, als ik u voor den heer Wilders houd?’
‘Die ben ik,’ zei de jongen, ‘maar -’
‘Ik ben de oudste vriendin van Elise,’ hernam de dame; ‘wel licht haar éénige vriendin. Ik ben sedert ongeveer drie weken hier Ik ken u zeer goed bij naam. Elise is ziek. Zij kan niemand ont vangen. De dokter weet niet wat het is, of worden kan. Zij moe stil blijven en ongestoord. Zoodra zij beter wordt, zal ik haar van uw bezoek vertellen. Ik heb van nacht bij haar gewaakt, en nam juist een weinig rust hier op de canapé. Ik moet dadelijk weder bij haar gaan,’ en zij stond op.
Wilders begreep den wenk.
‘Ik mag niet langer blijven,’ zeide hij; ‘dat begrijp ik en ga dus voor het oogenblik heen. Maar ik zal Pumpenheim niet verlaten zonder haar gezien te hebben. Ik zal dus tusschenbeide naar haar komen vragen, en u voor een kort oogenblik lastig vallen, - tot ik haar zelve zien kan.’
De dame maakte eene stijve buiging en Wilders ging naar de deur, schoorvoetende, en steeds in de hoop Elise uit de binnenkamer te zien verschijnen. Hij geloofde niet aan hare ziekte. Hij was gebelgd over de koele ontvangst.
Op de trap ontmoette hij den dokter, - eene goede kennis van vroegere dagen.
‘Gij hier!’ riep de medicus verbaasd. ‘Ge zijt toch niet bij de zieke geweest?’
‘Ziek! Is zij waarlijk ziek?’ riep Wilders. ‘Ik moet dat weten. Geef m één oogenblik van uw tijd.’ En hij sleepte hem mede op, straat.
‘Ah!’ zei de dokter, een snuifje nemende, terwijl hij bleef staan om Wilders te antwoorden. ‘Driftig, als van ouds! Nu - on revient toujours enz. - niet waar? Maar doe gij dat liever niet! Ten minste nu nog niet. Ik ben bang voor typhus. De oude Maulwurf is daaraan gestorven. De nicht heeft de ziekte van hem geërfd, vrees ik. Blijf dáár de deur uit!’.....