gaan, en trachten die papieren voor mij machtig te worden. Ge kunt nog met de nacht-diligence wegkomen!’
Wilders glimlachte.
‘Ik zal iets beters doen,’ zeide hij bedaard. ‘Ik zal dadelijk aan den ouden heer Blok telegrafeeren, waar zijn zoon te vinden is.’
‘Maar mijn papieren dan!’ riep Sepia. ‘Hoe kom ik daaraan? Niemand zal die zaak zoo goed kunnen beredderen als gij!’
Wilders keek den heer Von Sepia met eenige minachting aan.
‘Wat ik doen kan, wil ik wel voor u doen,’ zeide hij koel; ‘maar het is eene zaak waarmede ik mij liefst niet bemoei. Als de oude heer Blok zijn zoon weergevonden heeft, is mijne taak afgeloopen. Het is maar te hopen, dat hij bijtijds komen zal om het dwaze en onteerende huwelijk te voorkomen.’
‘Ba!’ grijnsde Sepia. ‘Onteerend! Mij dunkt, dat die geldaristocraten van Bloks wel blijde mogen wezen als hun zoon met eene gravin trouwt! Van hare vroegere geschiedenis weet niemand in Holland iets. Als de zaak met de papieren eens in orde is, dan zal wel alles terechtkomen -’
‘Voor u wellicht,’ zei Wilders, ‘maar niet voor de familie Blok. Vergeef me, dat ik u nu verlaat; - ik ga dadelijk naar de telegraaf.’
‘Maar wat zult gij dan voor mij doen?’ smeekte Sepia, hem bij den arm grijpende.
‘Ik zal morgen vroeg, als ge dat verlangt, een gesloten brief insluiten aan Frans, onder couvert van zijn vader, om den ongelukkige over te halen u de papieren te bezorgen. Meer kan ik niet doen.’
‘Maar waarom wilt ge zelf niet dadelijk naar Den Haag gaan? Als ge over een uur vertrekt, zult ge er even spoedig zijn als de brief.’
‘Ik heb reden om morgen nog hier te blijven,’ zei Wilders kortaf. ‘Bovendien wensch ik Frans noch de gravin te ontmoeten.’
Sepia stampte ongeduldig met den voet. Wilders zette den hoed op, om naar het telegraafkantoor te gaan, - en zijn bezoeker moest hem, zeer tegen zijn zin, de trap af volgen.
‘Ik begrijp niet waarom ge niet zelf dadelijk vertrekt,’ zei Sepia.
‘Ik ben zeer vermoeid,’ hernam Wilders, - ‘en bovendien wenschte ik nog morgen, ten minste een gedeelte van den dag, hier te blijven.’
‘Ha! ha!’ lachte Sepia. ‘Nu begrijp ik de zaak! - Ik had ze straks in de drukte vergeten. Gij zijt nog altijd op die Elise verliefd. Ge moet haar nog eens opzoeken en zien of zij wellicht veranderd is, - nu dat ge zoo wat naam begint te krijgen! Houdt men vol bij de vrouwen, ze bezwijken eindelijk altijd! Dit is de ware reden, gij deugdzaam jongmensch, dat ge mij zelf niet helpen wilt! O, gij egoïst!’
Als de heer Von Sepia geweten had hoeveel lust Wilders op dit oogenblik gevoelde om hem bij den kraag te pakken en over de leuning van de brug te smijten, waaraan zij juist gekomen waren,