| |
XVII. In 't geheel niet vreemd.
Als er iets is in deze wereld, dat den mensch meer plaagt dan iets anders, dan is het de onzekerheid, - vooral in liefdezaken. De heer Wilders keerde den nacht van de ongelukkige proeven, welke de arme Maulwurf aan de speeltafel genomen had, in een toestand naar huis, die zich eerder laat denken dan beschrijven, tenzij men zich voorgenomen heeft zijn lezers te vervelen.
Van den eenen kant, moest hij zich de zekerheid verschaffen, of Elise in de stad was of niet; - van den anderen kant, vreesde hij die zekerheid te verkrijgen. Zij was vroeger zoo onverbiddelijk geweest, dat zijn verstand hem zeide, dat hij nu geen reden had eenige hoop hoegenaamd te koesteren, - en het incognito dat zij in de stad bewaarde, kon, naar zijn gevoelen, alleen twee redenen hebben: - òf zij was in gezelschap waarover zij zich schaamde, òf zij wilde niets van hem hooren. Hij vreesde het eerste meer dan het laatste. Het ideaal, dat hij van haar koesterde, wilde hij zoo gaarne bewaren. Hij was er hoe langer hoe meer aan gehecht geworden. Het gaat velen zoo in dit leven. Wij treuren soms veel meer, ons zelven onbewust, om een verloren ideaal, dan om iets
| |
| |
wezenlijks. Wij zijn dieren en dierlijk in vele opzichten; maar daarin niet, - en zoolang er een zweem van reinheid in ons hart blijft, ééne vonk slechts van zuivere liefde tot het schoone, staat de arme bemorste ziel daarbij te schilderen op eene trouwhartige, aandoenlijke wijze, die ons met eerbied vervult.
Eene menigte dergelijke gedachten vervulden het brein van Wilders dien geheelen slapeloozen nacht, - en 's morgens, toen hij opstond, was hij nog besluiteloos omtrent zijn te houden gedrag, te meer, omdat een gevoel van kieschheid hem zeide, dat Elise's wensch om niet gekend en niet gezien te worden, - uit welke reden ook voortgesproten, - door hem op ridderlijke wijze geëerbiedigd moest worden.
Hij nam zich dus voor, - op de meest stellige wijze, - zelf niets te doen en alles aan het toeval over te laten; - alleen ééne schrede kon hij wagen. Hij zou naar Maulwurf gaan kijken, hem ernstig over hetgeen voorgevallen was, onderhouden, en afwachten of deze hem iets van zijne nicht vertelde.
Dientengevolge zette hij zich moedig aan 't werk tot de klok tien geslagen had, op welk uur hij den heer Maulwurf hoopte te kunnen zien, en stapte toen naar de woning van den kleinen Duitscher.
De heer Maulwurf had bij zijne komst te Pumpenheim een paar kamers gehuurd in een zeer bescheiden buurt, boven een kruidenierswinkel, waar hij zich behielp, volgens zijn zeggen, tot zijn ontwerpen om de speelbank te doen springen, gerijpt en uitgevoerd waren.
Eene walglijke lucht van bruine suiker, vetkaarsen, kaas en ‘echt Holländischen Häring’ woei, als een Sirocco, den bezoeker van het huis tegemoet, toen hij door den winkel trad en de smalle, kronkelende trap beklom, die naar de kamers van den heer Maulwurf leidde.
Wilders tikte aan de deur en wilde toen binnentreden, maar vond ze van binnen gesloten. Hij tikte nog eens, wat harder, en hoorde toen eenig gedruisch in de binnenkamer, waarna eindelijk de heer Maulwurf, in zijne kamerjapon gehuld, de deur heel voorzichtig half open deed, en na zich verzekerd te hebben dat het niemand anders was dan Wilders, dezen binnenliet, en onmiddellijk den sleutel in het slot omdraaide.
Ongekamd, ongeschoren, de oogen met bloed beloopen, zag de kleine Duitscher er zoo walglijk mogelijk uit, terwijl de kruidenierslucht van beneden, hier met den damp van slechte tabak en met den reuk van sterke dranken aangenaam vermengd was.
Maulwurf was blijkbaar verlegen toen Wilders binnentrad, en noodigde hem, met een schuinschen blik naar de binnenkamer, op de canapé, in het vertrek waar zij zich bevonden, plaats te nemen.
‘Hij is al aan het drinken geweest,’ dacht Wilders, ‘en schaamt zich bovendien over hetgeen gisterenavond gebeurd is. Ik zal hem
| |
| |
geducht de les lezen. Het zal wel niet veel helpen; maar dan heb ik mijn plicht gedaan!’
Men verbeelde zich dus zijne verbazing, toen de heer Maulwurf, zijne kamerjapon met de deftigheid van een Romeinschen senator drapeerende, vóór hem bleef staan, en hem vroeg:
‘Wat hij wel zeide van de suite-kamers boven den hof-coiffeur op de groote markt.’
‘Ik ken die kamers niet,’ hernam Wilders; ‘maar -’
‘Ze staan juist leeg,’ viel de andere hem in de rede. ‘Ze zijn tot dusver bewoond geweest door den heer opper-hofceremoniemeester Freiherr Von Bummelwitz, die nu in het huwelijk treedt met de dochter van den hofmaarschalk,’ en hij richtte zich op, alsof hij zich voelde groeien, alleen door het noemen van deze voorname dignitarissen van het hof,
‘Nu? En wat dan?’ vroeg Wilders.
‘Wel!’ zei de heer Maulwurf, met een schichtigen blik weer naar de binnenkamer. ‘Ik ben voornemens die kamers overmorgen te betrekken.’
‘Gij die kamers, de duurste wellicht in de heele stad!’ riep Wilders. ‘Zijt ge nu al dronken - - weet ge wat ge zegt?’
‘Mijnheer Wilders,’ hernam de kleine Duitscher met de meeste waardigheid, ‘ik weet niet wat ge u verbeeldt! Me dunkt, ik ben oud en wijs genoeg om te weten wat me past of niet past. Ik ga die kamers betrekken in weerwil van u - en van al de - de - vijanden, die mijn voorspoed in 't leven zal roepen!’ En de bleeke wangen gloeiden en de beloopen oogen rolden woest in het beverige hoofd.
‘Uw voorspoed?’ vroeg Wilders. ‘En gisterenavond hebt ge alles verloren! En waart woedend op mij, omdat ik u geen geld meer wilde geven! 't Was juist daarover en over hetgeen later gebeurd is, dat ik u wilde onderhouden.’
‘Ja,’ fluisterde Maulwurf geheimzinnig, ‘vooral over hetgeen later gebeurd is! Maar hoe weet ge dat al? Ik heb nog geen mensch iets daarvan verteld! Gij zijt er ook niet bij geweest!’
‘Neen,’ zei Wilders, ‘maar Sepia wel. Hij vertelde me, dat ge later teruggekomen waart, en dat ge weer, na uw geld verspeeld te hebben, weggeloopen waart.’
‘Mijnheer Sepia heeft gelogen,’ bulderde de Duitscher; ‘neen - laat ik liever zeggen, hij heeft zich vergist. De beleefdheid, welke men in de groote wereld nooit uit het oog verliest, eischt dat ik het woord “gelogen” intrek. Dat doe ik bij deze!’ En hij maakte eene kleine buiging, terwijl hij voortging: - ‘Maar de heer Sepia was er evenmin bij tegenwoordig als gij!’
‘Waarbij?’ vroeg Wilders ongeduldig.
‘Bij hetgeen later gebeurd is,’ hernam de heer Maulwurf zeer geheimzinnig, en steeds met denzelfden schichtigen blik naar de achterkamer, waarvan de deur aanstond.
| |
| |
‘Maar wat is er dan later gebeurd?’
In plaats van dadelijk antwoord te geven, keerde de heer Maulwurf zich om, ging naar de kast in den muur van de kamer, greep er met bevende vingers eene flesch brandewijn uit en sloeg de deur dadelijk met de meeste haast dicht.
‘Er zijn zoovele muizen hier in huis,’ zeide hij driftig; ‘'t is om er akelig van te worden!’ En hij rilde van het hoofd tot de voeten, terwijl hij zich een groot glas vol schonk en ledigde. ‘Er zit immers geen van dat ongedierte in mijn kleederen?’ en hij schudde angstig de panden uit, met de woorden: ‘Er is er één uit de kast gevlogen, zoodra ik de deur opendeed!’
‘Ik heb er niets van gezien,’ hernam Wilders onverschillig; ‘maar ge wildet me vertellen wat gisterenavond gebeurd is. Doe dat eer ge te dronken zijt om te spreken.’
De lange teug, welke hij uit het glas gedaan had, scheen den heer Maulwurf opgewekt te hebben.
‘Mijn jonge vriend,’ zeide hij zeer uit de hoogte, ‘het is nu de tweede keer, dat ge me reeds hedenmorgen van eene ondeugd beschuldigt, die me even vreemd is als - als de vadermoord! Vroeger - ja, wellicht vroeger, toen ik door nijpende zorgen omgeven was, - toen het geldgebrek me bijna tot wanhoop bracht, heb ik misschien oogenblikkelijke verstrooiing of troost bij de flesch gezocht. Dat is nu heel uit. Ik begrijp wel, dat een man in mijne positie, die zoo onverwacht, of liever, die zoo plotseling, het doel zijner wenschen bereikt heeft, steeds de meeste matigheid beoefenen moet ten einde niet de dupe te worden van de talrijke bedriegers en Chevaliers d'industrie, die er op uit zullen zijn om mij af te zetten!’
Wilders was nu zoo overtuigd van zijne dronkenschap, dat alleen de hoop om iets van Elise te vernemen, hem belette den hoed te nemen en dadelijk heen te gaan. Hij haalde echter de schouders op en zei niets.
Inmiddels ledigde Maulwurf het glas, en wilde zich nog eens inschenken; maar bevindende dat de flesch ledig was, zette hij ze met een vloek neder, en begon driftig, iets binnensmonds mompelende, opnieuw in de kamer heen en weer te loopen.
Wilders stond op en wierp het venster open. De benauwde lucht in de kamer en de zonderlinge opgewondenheid van den ouden man begonnen hem te hinderen. Hij had echter - nauwelijks het raam opengedaan, toen Maulwurf het weder in de grootste ontroering dicht sloeg, en zich tot Wilders keerende, zeide:
‘Dat niet, als 't u belieft! Hetgeen ik u ga vertellen en toonen, moet geheim blijven! Ik ben omgeven door spionnen en vijanden van allerlei aard! Wie weet of men niet op straat staat te loeren, ten einde een enkel woord op te vangen van de wonderen, die ik u nu zal openbaren! Volg mij!’ en hij deed een paar schreden
| |
| |
naar de achterkamer. Eer echter Wilders, die nu wezenlijk nieuwsgierig begon te worden, hem volgen kon, keerde hij zich weer om en maakte halt, vlak vóór Wilders.
‘Het is vooral om den wille van Elise, dat ik de zaak geheim moet houden,’ zeide hij. ‘Niemand dan ik nog heeft haar hier gezien. Zij zal, zoodra ik in mijne nieuwe woning geïnstalleerd ben, daar aankomen en de plaats innemen in de wereld, -’
‘Elise hier!’ riep Wilders met een kloppend hart en onwillekeurig eene schrede doende naar de achterkamer.
De heer Maulwurf lachte sluw. ‘Niet dáár, - ook niet hier!’ zeide hij geheimzinnig. ‘Ge hebt haar bemind. Dat is nu gelukkig voorbij. Ge zijt geene partij meer voor haar. Ik ben u dankbaar voor de ingenomenheid, welke ge vroeger met mijne nicht aan den dag gelegd hebt. Ge zult nu begrijpen, dat eenige andere betrekking, dan die der meest platonische vriendschap tusschen u beiden zeer ongepast zou zijn. - Maar zij is u dankbaar, evenals ik. Ge zult een vriend in me vinden. - Mag ik weten welke schilderij gij nu op den ezel hebt? Ik koop ze ongezien, - tot uw eigen prijs! Ik heb schilderijen en meubels noodig!’ En hij richtte zich op met den meesten hoogmoed en trachtte uit de hoogte op den langen jongen vóór hem neer te zien.
Wilders stampte met den voet.
‘Ge zijt ongeduldig?’ zei de heer Maulwurf. ‘Ik zal u niet langer op de proef stellen. Eer ik u daar binnenleid, zal ik u met weinige woorden vertellen wat gisterenavond gebeurd is, nadat uw vriend Sepia mij verlaten had. Ik moet bekennen,’ ging hij met een ziekelijken glimlach voort, ‘dat ik me in 't begin van den avond vergist en eenige goudstukken verloren had, waarover ik me noodeloos ongerust maakte. Ik deed dat zelfs ten tweeden male,’ ging hij voort, ‘en kwam naar huis in eene zeer ongelukkige stemming; - te meer omdat mijn berekeningen onfeilbaar waren geweest, - en ik alleen uit groote slordigheid mij vergist en verloren had! Dat ging me als een licht op, terwijl ik na mijne thuiskomst weder mijn papieren nakeek! Ge kunt u mijne wanhoop voorstellen! Ik had letterlijk niets meer op zak! Ik smeet me lang uit op de canapé bij de tafel, en stiet ongeduldig het kussen er van af; - terwijl ik dat deed, hoorde ik iets rammelend op den vloer vallen, - en als geld klinken! Ut greep naar het licht,’ ging de heer Maulwurf met steeds toenemende opgewondenheid voort; ‘ik zocht onder de tafel, - verdreef eene leelijke muis, die juist in mijn schoen wilde kruipen, - en raapte een paar dubbele louis d'or op, - die ik waarschijnlijk vroeger had laten liggen! Ik was zoo verblijd - verrukt - door die onverwachte vondst, dat ik - ik - weet niet hoe, weer naar de Kurzaal gevlogen ben! Daar aangekomen, was ik me zelven weer heel meester. Ik kende de fout, welke ik reeds tweemalen gemaakt had. Ik zette, - ik won, - ik liet staan, - ik ver- | |
| |
dubbelde; - ik had in een oogenblik een stapel goud en bankpapier vóór me; - - ik verhoogde weder mijn inzet, - ik won, - en won - en won - en waagde niets, - en berekende alles, - en speelde voort en voort, - tot, toen de Bank sloot voor den nacht, - ik - ik - - maar ge zult zien wat ik gewonnen heb!’ En hij vloog
letterlijk naar de achterkamer en rukte de deur open, terwijl Wilders hem in ademlooze verbazing volgde.
Eene vuile, onopgeredderde slaapkamer; een bed, waarop het duidelijk te zien was, dat men gelegen en gewoeld had, zonder er in te slapen; - een paar halfvolle flesschen op een tafeltje, en midden in de kamer, met een stuk of drie stoelen er om heen, eene groote tafel met een vuil laken toegedekt.
De heer Maulwurf stapte rechtstreeks op deze tafel toe en trok het laken er van af, terwijl hij Wilders een wenk gaf, dat hij zwijgen moest, - en liet hem zien - wat?
Met een, stuk wit krijt was de tafel, evenals de roulette-tafel in de Kurzaal, in ruiten ingedeeld, waarin de zesendertig nommers van het spel figureerden. Hier en daar lagen eenige stukken kopergeld verspreid, en een hark, zooals die welke de croupiers gebruiken, was uit een ouden haardbezem vervaardigd en op het midden der tafel gelegd.
‘Stil!’ zei Maulwurf, met woest rollende oogen, tot Wilders. ‘Stil! ik zal u laten zien, hoe ik gewonnen heb en hoeveel, - en wat ik nog winnen zal! Eerst een slokje om moed te krijgen!’
En met bevende vingers greep hij eene flesch en nam eene lange teug, terwijl Wilders hem in sprakeloozen angst aanstaarde.
‘Zie zoo! We zijn klaar!’ hervatte Maulwurf, die plaats nam aan de tafel, uit eene lade, met bevende vingers, een zakje greep en een nommer van een lottospel er uit trok. ‘Nummer zeventien! Neen! Ik had vergeten! Zoo begint het niet: “Messieurs, faites votre jeu! tik - tik - tik! Le jeu est fait! Rien ne va plus! tik - tik - t - ik!” Nommer zeventien! Zie! Zesendertig maal den inzet! Heb ik 't u niet gezegd! 't Kan niet missen! Nog eens! En nog eens!’ En blijkbaar zonder van de tegenwoordigheid van Wilders bewust te zijn, ging de ongelukkige voort, met zijn denkbeeldig spel, terwijl Wilders zelf, bij wien de waarheid nu begon duidelijk te worden, met eene rilling den waanzinnige gadesloeg. Eer hij echter besluiten kon wat hem te doen stond, of zelfs eer hij daarover nadenken kon, vloog de kleine Duitscher met een doodsbleek gelaat van de tafel op, klemde zich vast aan Wilders en gilde klappertandend van angst:
‘Dáár! Dáár zijn ze weer! Juist zooals van nacht gebeurde! Help me, eer ze weg zijn! Sla dien rat dood, die met een bankje van duizend gulden wegloopt! Och, mijn geld, mijn geld! Ze
| |
| |
hebben al den geheelen hoop weggesleept! Weggesleept dáár achter het behangsel! Wacht, ik zal ze krijgen! Maar dan vliegen ze me in 't gezicht, - of in de wijde mouwen. - - Wilders, help me! Help me jongen, eer ze me te grond richten!’
En in een hevigen aanval van delirium tremens wierp hij zich op den vloer en krabde onmachtig tegen de lambrizeering, en rilde als hij zich verbeeldde dat het ongedierte hem over het lijf kroop, - en schreeuwde en gilde, en wilde uit het raam springen, dat hij in zijne woede stuk sloeg, tot de menschen van het huis beangst naar boven kwamen loopen.
‘In vredesnaam, haalt een dokter!’ riep Wilders, ‘en helpt me dien waanzinnige houden tot hij hier is!’
Het was zoo. Zwakke hersens, sterke drank, woedend spel! De eerste waren bezweken. De arts had meer dergelijke gevallen behandeld in de hemelsche hel van de badplaats. Hij schreef een sterke dosis opium en brandewijn voor, haalde de schouders op, en verzekerde dat men den zieke geen oogenblik alleen moest laten, - en beloofde, toen Wilders hem op kiesche wijze te kennen gaf, dat hij zich voor alle onkosten aansprakelijk stelde, geen zorgen te sparen, ten einde den zieke, zoo mogelijk, te doen herstellen.
Dienzelfden namiddag bracht de dokter een bezoek bij de familie Yellowboy in het logement. Mevrouw vond zijn gezelschap heel aangenaam en liet hem verzoeken, nadat hij mijnheer ‘behandeld’ had, een kopje thee bij haar te drinken, - en dientengevolge verschenen de dokter en zijne snuifdoos in het salon, waar mevrouw, met hare dochter, en de gouvernante zaten, - vergezeld door mijnheer, dien de arts verzekerd had, dat hij spoedig geheel genezen zou zijn, en die dus bijzonder genadig gestemd was.
De dokter en zijne snuifdoos verschenen dus samen, zooals altijd het geval was bij voorname patiënten, terwijl bij armen de dokter zelf zoo weinig mogelijk en de doos nooit te zien was.
De Herr Medicinalrath was hetgeen vele dames een zeer ‘interessant mensch’ noemen. Dat is, hij had altijd discours, dat gewoonlijk over het belangrijke van zijn praktijk liep, en behoorde hij tot die gelukkige medici, die altijd het een of ander bijzonder merkwaardig en belangstellend ziektegeval te behandelen hebben. Met één woord, als men alles geloofde wat hij vertelde, dan had hij nooit iets anders dan de meest gewichtige ziekten genezen, behalve in het geval van zijn toehoorder van het oogenblik, wiens kwaal steeds ‘eine Kleinigkeit’ heette, welke spoedig genezen zou zijn. Dan verzuimde hij nooit zijne eigen weldadigheid te doen uitkomen, en zijn rijke patiënten aan het verstand te brengen, dat als hij hun ooit een rekening toezond, zulks eerder geschiedde om hun geweten tevreden te stellen, dan om zijn eigen voordeel te bevorderen.
Zeer aardig was het dus hem toen te hooren vertellen, hoe hij dien morgen geroepen was geworden bij een armen drommel, die
| |
| |
aan delirium tremens leed, en zeer plastisch en indrukwekkend was de beschrijving, welke hij van die verschrikkelijke ziekte gaf, en vooral van de moeite en de inspanning, welke het den arts kostte die te overwinnen. Hij was nog zelf geheel uitgeput van hetgeen hij dien morgen bij den zieke doorgestaan had; - een zieke, die zelf geen cent bezat om de noodige medicamenten te betalen, voegde hij er glimlachende bij, zonder echter noodig te vinden daarbij te vermelden, dat hij een vriend had gevonden, die deze en den dokter daarbij betalen zou. Inderdaad, de beschrijving welke hij van den zieke gaf, was zoo aandoenlijk, dat mylady, de goedhartigheid zelve, zich genoopt gevoelde naar zijn naam te vragen, ten einde, zoo noodig, eenige hulp te kunnen zenden aan den armen man, wiens dagen, volgens den dokter, als hij niet bijzonder gelukkig was, geteld waren. Zoodra de naam van den zieke Elise's oor trof, kan men men zich het tooneel verbeelden, dat daarop volgde.
Met een doodsbleek, maar kalm gelaat, stond zij op, zeide zonder omwegen, dat de zieke haar oom was, - dat mijnheer begrijpen zou, dat zij nu bij hem moest gaan, en zonder op antwoord te wachten, verliet zij de kamer.
Het was een half uurtje later, terwijl Wilders nog bij het bed van den ijlenden Duitscher zat, dat hij Elise aan den arm van den dokter zag binnentreden, en haar nu voor het eerst weer ontmoette sedert zijn vertrek uit het vaderland.
|
|