toen, tot beider verdriet, de heer Maulwurf binnentrad. De kleine man was zenuwachtig ontroerd; hij nam nauwlijks eenige notitie van Sepia, maar ging rechtstreeks op Wilders toe, haalde een handvol geld uit den zak, en telde den verbaasden jongeling de som uit, welke deze hem pas een paar dagen te voren geleend had.
‘Richtig!’ zei de heer Maulwurf, nadat hij met zijn verwarde oogen en trekkende vingers het geld ten minste driemaal overgeteld had. - ‘Richtig! wilt gij het natellen? Kan ik u met eene kleinigheid dienen?’
‘Zijt gij op eens millionair geworden?’ vroeg Wilders verbaasd.
‘Ja en neen!’ hernam de heer Maulwurf geheimzinnig, den vinger op den neus leggend; ‘ja en neen! Laat me nu nog mijn geheim bewaren, edele vriend! nog slechts weinige dagen als het kan! O ik ben uitgeput van de warmte! - van de ontroering!’ en hij wierp een begeerig oog op de half volle wijnflesschen, die nog op tafel stonden.
‘Neem een glas wijn,’ grijnsde Sepia, ‘of eene heele flesch, als ge verkiest, maar houd ons niet op: - wij gaan uit!’
Wilders schonk hem dadelijk in, en de kleine man zeeg op de sofa en ledigde met den meesten spoed glas op glas, zonder echter den wenk van Sepia te volgen en de beide vrienden vrij te laten.
‘Wij moeten weg,’ zei eindelijk Sepia; ‘blijf hier zoolang gij wilt; zoolang er nog iets in de flesch is,’ - lachte hij. ‘Kom Wilders, laat ons maar gaan.’
‘Overmorgen zal ik u mijn geheim mededeelen,’ hernam Maulwurf hun vaarwel toewenkende; ‘laat me hier alleen - gerust; - ik moet mijn gedachten verzamelen! Morgen - ja - morgen zal ik in staat zijn u op eene waardige wijze mijne dankbaarheid te toonen voor uw gul onthaal!’ Wilders en Sepia proestten beide van lachen, terwijl zij de trap afgingen en arm in arm de straat opslenterden, en eene zeer elegante dame in een open rijtuig uitgestrekt, met een allervriendelijkst glimlachje en een zeer gemeenzaam knikje den diepen groet van Wilders beantwoordde.
‘Wie is dat?’ vroeg Sepia, met den hoed op het oor de schoone verschijning nastarende.
‘De gravin,’ zei Wilders onverschillig.
‘Is er maar ééne gravin hier?’ vroeg Sepia.
‘De gravin dan par excellence,’ hernam Wilders; ‘mevrouw de douairière Von Wildsang, geboren De la Girouette, - eene dame, die hier nogal eene rol speelt! Zij rijdt zeker naar de Kurzaal.’
‘Laten wij ook daarheen gaan,’ zei Sepia.
En zij volgden de schoone gravin.