armen oom, mama, die zoozeer met haar ingenomen was, - en mijzelve, die bijna als eene zuster van haar begon te houden, diep gegriefd heeft. Ik zal u vertellen wat ik zelve er van weet, - eerst sedert hedenmorgen vroeg.
Ik zat nog op mijne kamer voor de piano, toen mama binnenkwam, en ik zag dadelijk aan hare verhoogde kleur, dat er iets was dat haar hinderde. Ik dacht dat Frans weer iets gedaan had, waarover zij ontevreden was, en stond op en keek haar vragend aan.
Mama echter ging rechtstreeks op de piano toe, sloeg het muziekboek dicht, dat er op lag, en zeide:
“Ge behoeft niet meer voor juffrouw Elise te studeeren; - zij komt niet meer om u les te geven.”
“Waarom niet?” vroeg ik verschrikt.
“Omdat - omdat haar oom pas hier is geweest, om me dat te zeggen.”
“Is zij dan ziek?”
Mama haalde de schouders op. “Lichamelijk, meen ik, dat de juffrouw heel welvarend is; - hoe het er anders met haar uitziet, weet ik niet. Zij is zeer onverwacht op reis gegaan.”
“Op reis? Met wien?”
“Dat heeft zij zelfs aan haar oom niet gezegd; -ook niet waarheen zij ging. Zij liet slechts een brief achter om te zeggen, dat zij niet weer kwam.”
Ik kon van verbazing geen woord uitkrijgen.
“Enfin,” hernam mama, na eene korte stilte, en nadat zij mij een kus op het voorhoofd gegeven had, zonder me echter aan te zien; “ge moet er niet om treuren; - integendeel, we mogen blijde zijn, dat wij van die - die actrice verlost zijn. Ge moet zien haar hoe eerder hoe liever te vergeten. Hetgeen gebeurd is, moet eene les voor ons zijn, ons met dergelijke menschen niet meer in te laten.” En mama, die blijkbaar niets meer van de zaak wilde hooren, verliet weer de kamer.
Zij was nauwelijks de deur uit, toen Frans binnenstoof. Hij had gemerkt dat de heer Maulwurf bij mama was geweest en dat er iets gaande was; hij kwam daarnaar vragen.
Toen ik hem alles vertelde wat ik zelve wist, geraakte hij in vreeselijke drift, en viel de arme Elise en haar oom zoo hard aan, en in zulke taal, dat ik het niet meer aanhooren kon. Ik ben weenende naar mijne slaapkamer gevlucht en heb den heelen morgen aan niets anders dan aan die arme Elise kunnen denken, tot mama kwam en mij verzocht op uw brief te antwoorden, daar zij zelve geen tijd had, en mij toen weer alleen liet. - Ik geloof wel, dat zij geraden heeft, hoeveel belangstelling gij zelf gevoelt in Elise's lot, - en dat zij wellicht, met hare gewone goedhartigheid, wenschte dat ik u op de eene of andere wijze verwittigde van hetgeen gebeurd is, - misschien eer Frans dit op zijne manier deed. - Ik