| |
IX. Nog al vreemd.
Sedert ruim een half uur was de heer Maulwurf uit de veeren. Hij was 's morgens, naar gewoonte, veel later dan zijne nicht opgestaan; hij had, in de blikken kan, zijn kopje koffie gezet; hij had de lange pijp aangestoken; hij had (hij was op zijne wijze ook een sybariet) achtereenvolgens drie klontjes suiker, tusschen het rooken in, opgesnoept, en was daarop lusteloos, doelloos en gedachteloos als een mensch, die den vorigen avond te veel gedronken heeft, naar de voorkamer geslenterd, waar hij het vooruitzicht had een vervelenden morgen te slijten, totdat Elise, die eerst naar eene repetitie moest en later eene les zou geven aan Ida Blok, terugkeerde.
In de voorkamer aangekomen, ging de heer Maulwurf, zich nog de oogen wrijvende, naar het venster, om naar het weder te kijken, - iets, dat hem hoegenaamd geen belang inboezemde, - en nadat
| |
| |
hij gedachteloos den tocht eener vlieg langs een glasruit gadegeslagen had, zocht hij variatie aan zijne uitspanning bij te zetten, door het insect een tijdlang met de dikke wolken uit zijne pijp te vervolgen, tot de vlieg eindelijk wegvloog en hem noodzaakte naar iets anders uit te zien, waarmede hij zich bezig kon houden. Eenige zeer kunstig geblazen rookkringen vermaakten hem een oogenblik; daar hij zich echter de moeite geven moest, om zijn hoofd om te draaien, ten einde ze in de lucht te volgen, verveelde hem die inspanning spoedig, en hij zou zich op de canapé uitgestrekt hebben met een roman van Paul de Kock in de hand, welken hij den vorigen dag uit de leesbibliotheek gehaald had, zoo hij zich niet herinnerd had, dat het boek zich nog op het bedtafeltje bevond in zijne slaapkamer, - terwijl het hem volstrekt niet in de gedachte kwam, zich de moeite te geven het te gaan halen.
Hij keek dus rond naar iets anders; maar niets voor de hand vindende, onderwierp hij zich aan zijn lot, bracht een kwartiertje door met zijne pijp uit te kloppen en opnieuw te stoppen en keerde weder naar het venster terug, waar hij zich amuseerde met de droppels te tellen, die in den loop van ééne minuut van de regenpijp van het huis aan den overkant van de straat afsijpelden en kleine kringetjes vormden in den plas water op de straatsteenen.
Hij hield zich nog op deze wijze ‘onledig’, toen aan de deur getikt werd en de meid met opgestroopte mouwen verscheen, met een brief tusschen den duim en den wijsvinger van de hand, in den hoek van haar blauwen boezelaar geknepen, - eer alsof zij bang was, dat het schrijven haar bijten mocht, dan dat zij het uit eenige andere voorzorg deed.
‘Daar is een brief,’ zei de meid, met de meeste minachting, en zonder binnen te komen, wachtende dat de heer Maulwurf hem zelf kwam halen.
‘Leg hem daar op den stoel,’ hernam de heer Maulwurf uiterst beleefd; ‘ik ben druk bezig; - de juffrouw zal u wel dadelijk het port betalen als zij te huis komt.’
‘'t Hoeft niet betaald te worden,’ zei het meisje, den brief neersmijtende, en de deur met een slag achter zich dichttrekkende.
Zoodra zij weg was, gevoelde zich de heer Maulwurf verlicht; zij was niet gekomen om enkele kleine voorschotten te reclameeren; hij kon den kleinen schat, dien hij nog bezat, onverminderd voor zijn eigene ‘behoeften’ besteden.
Dit was zijne eerste gedachte; zijne tweede, om den brief te gaan opnemen, - en na den bril opgezet te hebben, het schrijven met bevende vingers open te breken. Ik gevoel mij echter verplicht te zeggen, dat het trekken van deze lichaamsdeelen volstrekt niet toegeschreven moet worden aan zielsaandoening van eenigen aard, maar alleen aan den gewonen toestand, waarin zich een drinker van beroep bevindt, - vooral 's morgens vroeg, - eer hij den tijd
| |
| |
heeft gehad zijne zenuwen op de gebruikelijke wijze te versterken.
Bij het openbreken van het schrijven, fladderde er een bankbriefje uit, dat de doffe oogen van den ouden man voor een oogenblik van vreugde deed schitteren, en eer hij zelfs een woord van den inhoud las, of zag van wien het schrijven kwam, haastte hij zich den schat te bezien en zenuwachtig, met een onwillekeurigen blik in het rond, ten einde zich te overtuigen, dat hij niet bespied werd, in den vestzak te bergen.
Toen hij echter weder het oog op den brief vestigde, en het schrift herkende en op eene vluchtige wijze kennis van den inhoud genomen had, bleef hij als vastgeworteld op de plaats staan, werktuiglijk de woorden, welke op het papier vóór zijn oogen dansten, halfluid herhalende en tegelijk, op eene wanhopige wijze, aan de sedert lang uitgedoofde pijp trekkende, welke hij tusschen de tanden geklemd hield.
En toch: - het was volstrekt geen onduidelijk schrijven; het was in eene vaste, flinke hand geschreven, die de heer Maulwurf best kende; - met één woord, het was een brief van Elise aan haar oom, en luidde als volgt:
‘Waarde Oom,
Als u deze regels ter hand gesteld worden, zal ik reeds heel ver van hier zijn. Ja, - ik heb besloten u te verlaten, - ten minste tijdelijk, - naar ik hoop, tot ons beider heil.
Ik heb lang over deze scheiding gedacht; - toen ik van het raadzame daarvan overtuigd was, heb ik geen oogenblik geaarzeld de middelen te zoeken om ze ten uitvoer te brengen. Deze zijn nu binnen mijn bereik en ik maak er onbeschroomd gebruik van.
Gij hebt me, na den dood mijner moeder, tot u genomen, en, naar uwe zienswijze - ik erken het met dank, - uw best gedaan voor mij te zorgen als kind, door mij tot kunstenaresse te willen maken. Sedert jaren heeft de ondervinding bewezen, dat uwe moeite tevergeefs besteed was; - ik was en bleef daarvoor ongeschikt. Gij moest dat zelf bekennen. Wij hebben beiden het bittere van deze mislukte proef gesmaakt; gij de teleurstelling; - ik de dagelijksche vernedering en ontmoediging.
Maar het was moeielijk op den zoo lang gevolgden weg terug te keeren. Wij volhardden - hopeloos maar stijfhoofdig, - en met elk jaar, met elke eeuwigheid voor mij, - verflauwde de reeds flauwe hoop op voorspoed.
Daar rijpten andere plannen in uw hart; - gij wildet voor mij zorgen door een rijk huwelijk, - zooals - ja, - zooals vele voornamere en vele minder behoeftige vaders en voogden ook voor hun kinderen zorgen. - Ik verwijt u dit niet; - ik dank u eerder, zooveel ik daartoe in staat ben, - voor uw welwillende
| |
| |
bedoelingen. Maar ik wil niet verkocht worden. Ik wil niet een echtgenoot nemen, dien ik niet bemin, en zoo er een was, die ik beminnen konde, wilde ik hem niet aan de vernedering blootstellen van met eene verachte actrice te huwen!
Er wachtte me dus eene toekomst, die hoe langer hoe ernstiger u en mij dreigde. Ik ben echter te jong, te ongeduldig, om mij daaraan te onderwerpen; - en ook om langer de vernederingen te dragen, waaraan ik mij blootgesteld zie, - en die ik even gaarne uit mijn geheugen zou willen bannen, als ik voornemens ben ze in dit schrijven met geen woord meer te gedenken.
Er moest een einde aan komen. Ik heb er een einde aan gemaakt. Ge zijt voortaan van de noodzakelijkheid ontheven om geld af te bedelen - om mijnentwil, - van anderen, die - zooals de heer Blok, - dan de kieschheid hebben mij dat te verwijten, als ik hun dáárvoor de geëischte dankbaarheid niet wil betoonen. Gij merkt hieruit, dat deze heer mij bekend heeft gemaakt met de nieuwe en welgelukte poging van uw kant, om geld van hem te leenen, - achter mij om, - zelfs zonder noodzakelijkheid. - - Genoeg hiervan. Drie avonden geleden sprak hij mij hierover. Van dat oogenblik af had ik geene rust, - tot hedenmorgen, - eer ik die vrijheid en zorgeloosheid smaakte, waarop een meisje als ik aanspraak heeft. Die ga ik nu genieten, - vooral omdat ik de gegronde hoop koester, niet slechts voor mij, maar ook voor u beter te kunnen zorgen uit de verte dan in uwe nabijheid.
Van tijd tot tijd zal ik u schrijven en u een adres opgeven, zoo spoedig mogelijk, - waarheen gij mij ook tijdingen van u kunt doen geworden. Van de geringe middelen, welke ter mijner beschikking zullen zijn, zal ik alleen het onontbeerlijkste voor mij afhouden; - ik heb niet vergeten wat ik u te danken heb; - reken er op, dat gij omtrent uw eigen lot voortaan niet ongeruster behoeft te wezen, dan toen ik bij u was! Eerder het tegendeel. Meer kan ik nu niet zeggen. Zoek me niet te volgen, of te ontdekken waar ik ben. Ik wil met het verledene breken - geheel en al. Brengt gij mij door vervolging tot het uiterste, dan moet de afloop voor uwe rekening zijn.
Ik heb voortaan geene behoefte meer aan kostbare kleeding of gouden sieraden; al wat ik missen kon, heb ik dus verkocht. Onze schulden zijn betaald. Ik zend u hierbij genoeg om u deze maand zonder zorgen te laten. Eer de nieuwe maand aanbreekt, ontvangt gij van mij bijtijds eene dergelijke som.
Zal het baten, als ik u nu voor het laatst waarschuw tegen het weder aangroeiende gebrek van vroegere jaren? Op mijn knieën wilde ik u smeeken mijn woorden zoo menigmaal, - zoo vruchteloos herhaald, - niet nu voor den laatsten keer geheel in den wind te slaan!
| |
| |
Keer naar uwe geboorteplaats terug, als gij mijn raad volgen wilt, - leef daar stil, tevreden en geacht onder uw vorige vrienden, en denk soms nog met liefde aan
Uwe nu gelukkige nicht Elise.’
Het duurde een geruimen tijd eer het versufte brein van den heer Maulwurf in staat was den inhoud van dezen zonderlingen epistel te begrijpen; en toen hem dit eindelijk gelukt was, wierp hij zich op de sofa, met den brief in de eene en de pijp in de andere hand, terwijl hij met open mond in de kamer rondgaapte. Een zonderling mengsel van verrassing, droefheid en blijdschap vervulde zijne versufte ziel; hij weende dronkemanstranen van vernedering en leedwezen en berouw, terwijl de bevende lippen zenuwachtig glimlachten met het gevoel van verlicht te zijn van dringende geldzorgen, en de sidderende vingers de banknoot uit den zak haalden en gladstreken en opvouwden en zorgvuldig weer borgen.
Maar waar was Elise heen? Sepia zou het wellicht weten. Maar Sepia was sedert een paar dagen uit de stad; hij kwam pas morgen terug. Neen! Hij gevoelde wel, dat Elise hem tot haar vertrouweling niet gemaakt had. Zou mevrouw Blok er iets van weten?
Hij kleedde zich haastig aan en liep naar het huis. Hij moest mevrouw noodzakelijk spreken, zeide hij aan den verbaasden knecht.
De welwillende dame ontving hem met de meeste vriendelijkheid. Hij liet haar den brief van Elise niet lezen, maar vertelde haar, in korte woorden en zeer afgebroken, dat zij gevlucht was, eindigende met een vloed van tranen, - en haar smeekende om hem, den armen verlaten man, toch mede te deelen wat zij van het lot zijner nicht wist.
Mevrouw Blok was eerst geneigd hem voor dronken te houden; toen zij echter inzag, dat hij de waarheid vertelde en Elise wezenlijk verdwenen was, spijt het mij te moeten bekennen, dat de goede dame, niet slechts den ongelukkigen oom van ganscher harte beklaagde, maar - ook tevens vermoedens opvatte, die zeer ten nadeele van zijne nicht waren. Het was duidelijk. De actrice had ook bij haar comedie gespeeld! Zij was nu, de hemel wist waarheen en met wien, gevlucht! Had zij maar den brief van Elise aan haar oom gelezen, dan zou zij wellicht anders geoordeeld hebben. - Nu, toen de radelooze kleine man haar verliet, - begaf zij zich met hooger gekleurde wangen dan anders bij hare dochter, deelde haar kort mede, dat Elise niet meer komen zou om haar lessen te geven, - dat zij - ja, dat zij opeens naar - ergens heen - getrokken was, - en verzocht de verwonderde en treurende Ida, haar nooit weder over die actrice, die niet beter was dan alle andere menschen van dien aard, te spreken.
| |
| |
Dat was heel hardvochtig en onnatuurlijk, - niet waar? - Het rijmde ook volstrekt niet met haar anders zoo zachtaardig karakter. - Neen - maar ik heb wel eens opgemerkt, dat de beminnelijkste menschen soms zeer ongerijmd handelen, - bijna zoo ongerijmd als de grootste geleerden en philosofen!
Wat den heer Maulwurf betreft; - deze ging weder naar huis, - nam schielijk een flesch rum uit de kast, - en had spoedig zijn zorgen, zijne nicht en het heelal vergeten.
|
|