deel, hij boog diep, mompelde iets van ‘ein schönes Fach!’ vroeg wie Wilders daarheen had gebracht, en toen hij vernam, dat hij met Sepia gekomen was en op hem wachtte, zeide hij, dat hij zich verbeeldde, dat Sepia zijn vriend vergeten had, dat hij hem zou gaan halen, en verzocht Wilders de beleefdheid te willen hebben, zoolang den doek te houden en dien zijne nicht om te hangen, als zij van het tooneel kwam, eer hij terugkeerde.
Daar stond nu de goede jongen met zijne verrukking alleen, gebeden ten hemel opzendende, dat de oude man maar uitblijven zou, en den doek aan het hart drukkende, zooals wij allen ook in onzen tijd vele stoffelijke en onstoffelijke dingen van nul en geene waarde aan ons hart hebben gedrukt.
Het zou vervelend zijn hem nog vijf minuten langer gade te slaan. Laten wij liever den oom der godin volgen, die met vlugge schreden door een labyrinth van gangen en holen ging tot hij de spelonk bereikte, waar de heer Sepia, met eene korte pijp in den mond en een blikken keteltje voor zich, met veel welgevallen bezig was met zich een glas grog te mengen en eenige bevelen uit te deelen aan een paar werklieden omtrent het afmaken van eene decoratie, die op den grond uitgespreid lag.
De Duitscher naderde hem, half gemeenzaam, half kruipend. ‘Nehmen Sie es nicht übel,’ zeide hij, ‘maar ik kom van een jongen vriend van u, - dien gij waarschijnlijk vergeten hebt, - die staat nog altijd te wachten, - een jonge koopman -’
‘Hoe drommel hebt gij kennis met hem gemaakt?’ vroeg de andere. ‘Hoe weet gij dat die koopman is?’
‘Hij heeft het zelf gezegd,’ hernam nederig de andere.
Sepia stampte met den voet. ‘Als het uitlekt, dat ik hem hier gebracht heb, dan krijg ik nog onaangenaamheden,’ riep hij; ‘die jongen is gek, dat hij den mond niet houden kan! Zie toe dat gij het doet.’
‘Hi! Hi!’ lachte de ander; ‘een charmant jongmensch! Wie is hij?’
‘Wat raakt u dat?’ hernam Sepia bedaard.
‘O nichts! Garnichts!’ grijnsde de andere; ‘maar het schijnt een charmant mensch te zijn! Uiterst beleefd ook! Hij bood dadelijk aan den doek voor de Elise te houden, terwijl ik u ging zoeken!’
Sepia nam de pijp uit den mond, keek den grijnzenden Duitscher vorschend aan, en zeide toen, den andere de hand op den schouder leggende, heel ernstig: ‘Ge begrijpt wel, dat, na de strenge bevelen, die gegeven zijn, men mij hier wegjagen zou, als het uitkwam, da ik iemand achter de schermen bracht, die niet de entrées heeft. Houd dus uw mond! De jongeheer, dien gij zoo charmant vindt, is, als iemand naar hem vraagt, een schilder, die mij helpt: - u wil ik echter zeggen, - als een