al de landerijen en bezitting van uw vader op hem zal overgaan. Hij denkt er nu niet aan, iets daarvan te verkoopen! integendeel, hij heeft ze par bonté overgenomen, zooals hij mij vertelde, voor veel meer dan ze waard zijn, en entre nous, ik heb duidelijk begrepen, dat het alleen van u afhangt, meesteresse te zijn in het huis waar gij geboren en opgevoed zijt - als gij over u verkrijgen kunt den naam van madame De Cauchemar te voeren. Ik geef u, ik herhaal het, geen raad: - cela serait peine perdue, maar bedenk wel uwe eigene toekomst en het lot van uw vader! Cauchemar, die de delicatesse in persoon is, zal wel zijne eigene zaak bepleiten - als hij er lust toe heeft, - moi je ne m'en mêle plus!
Wees echter voorzichtig en verneder u niet door lesgeven of zoo iets, eer gij Cauchemar ontmoet hebt! Dit zou hem kunnen afschrikken! Wat gij mij schrijft van de vriendelijkheid en wat gij de ‘hartelijkheid’ noemt van die Kobalts, bevalt mij slechts ten halve. Geloof me, kindlief, dergelijke menschen zijn altijd meer of minder geïnteresseerd: zij hebben altijd zekere bijoogmerken, - en als het u gelegen komt tusschenbeide een kleinen dienst van hen aan te nemen, moet gij nooit vergeten, dat zij reeds ruimschoots beloond zijn, door de vertrouwelijkheid, waarmede gij hen vereert; cela les relève in de oogen van huns gelijken; het is iets waarop zij zich verhoovaardigen mogen; - wees daarvan overtuigd, dat mijnheer Kobalt en zijne vrouw er niet weinig voordeel in vinden, door aan iedereen te vertellen, op welken intiemen voet zij met mijne nicht staan! Met mijne nicht, - die, als zij gewild had, nu eene zoo benijdenswaardige positie in de maatschappij had kunnen bekleeden!
Uw arme oom weet natuurlijk nog niets van hetgeen u overkomen is; de dokter heeft ten strengste verboden, hem iets te zeggen, wat hem agiteeren kan, dus moet ik dien slag voor hem bewaren, totdat hij lichamelijk sterk genoeg zal wezen hem te kunnen dragen; - helaas, zijne zielsterkte is nooit groot geweest, en ik ben nu bezig die zooveel mogelijk te vermeerderen; - maar hij hoort mij steeds met ongeduld aan en wil niets liever dan stil liggen! Hij gaat soms zoo ver, dat hij hetgeen ik hem voorlees, uit de allerheerlijkste traktaatjes, - de Bekeerde Schoorsteenveger en andere - des bètises noemt!
Een paar maal heeft hij naar u gevraagd en gezegd, dat hij u gaarne hier zou zien; maar ik heb hem doen begrijpen, dat het ridicule was te vergen, dat gij u uit de hoofdstad, waar gij gekomen waart, om u te voltooien, los zoudet rukken, om den heelen dag naast een ziekbed te zitten, - vooral daar hij geene andere oppassing dan de mijne en die der ziekenbezorgers noodig kan hebben. - Nu spreekt hij in 't geheel niet meer van u - of slechts en passant.