XIX. Brief aan Clementine van hare tante.
Bad Pumpenheim.
Ma chère nièce,
Uw brief heeft me gisterenmorgen bereikt en me zoodanig geagiteerd, dat ik mij incapabel gevoelde u dadelijk te schrijven, daar ik steeds nog aan affreuse migraines souffreerende ben. Ook weet ik nu niet wat ik u antwoorden zal, en oom, die anders alle brieven over zaken voor mij stelt, is sedert drie weken zoodanig door de jicht getourmenteerd en zoo knorrig, dat ik hem tot dusver de treurige tijdingen, door u medegedeeld, niet heb durven vertellen.
Uw lieve vader, ma chère, is zeer te beklagen - en ce pauvre De Cauchemar ook, die - naar ik presumeer, - hoewel voorzichtiger dan mijn goede broeder, - insgelijks zware verliezen geleden zal hebben. Ik heb nog niets van hem gehoord. Enfin ce qui est fait est fait, en klagen baat niet. Hetgeen u overkomen is, moet ook, lieve Clementine, eene les voor u wezen, om niet te veel aan de dingen dezer wereld te hechten, en als uw zielenheil daardoor bevorderd wordt, zult gij spoedig in het verlies van uw wereldsch vermogen leeren berusten en zulks zelfs beschouwen, gelijk ik het doe, als eene loutering in het vuur, waardoor de Mammonsdienst voor goed en al uit uw hart zal geroeid worden. Zoo zijt gij dan op weg, machère, om eene der uitverkorenen te worden, - en in plaats van u te condoleeren, feliciteer ik u hartelijk met dit blijde vooruitzicht.
Gij schrijft mij, dat uw engagement met den heer Bleeker, ten gevolge van uwe veranderde omstandigheden, door u zelve afgemaakt is; - ge weet lieve Clementine, hoezeer ik vroeger tegen die voorgenomen verbintenis ijverde, toen gij kiezen kondet uit de aanzienlijksten van onze groote wereld. Nu is het anders gesteld, en ik zou een moordkuil van mijn hart maken, indien ik u niet zeide, dat ik uw gedrag als zeer onvoorzichtig afkeurde. Hadt gij hem nu niet zelve gecongedieerd, dan zou het hoogst moeielijk voor hem geweest zijn, als man van eer, u nu te abandonneeren, en als getrouwde vrouw hadt gij ten minste altijd een te huis gehad en op den duur ook de zekerheid, - als gij uw echtgenoot overleefdet - van een pensioen; want, zoo ik mij niet vergis, bestaat er iets van dien aard voor de weduwen van militairen; - ik meen uw oom wel eens daarover te hebben hooren spreken, hoewel ik bekennen moet, dat ik niet op de hoogte ben van soldaten en artisten et tous ces gens là.
Ik vind het ridicule dat gij (vóór onzen terugkeer, die wel eerst