‘Ik doe geen beroep alleen om eene kleinigheid uit uwe beurs,’ viel mij de burgemeester in de rede; ‘ik kom iets anders eischen. Gij hebt wel bij vroegere gelegenheden een beroep gedaan op de liefdadigheid onzer landgenooten en - niet tevergeefs; - doe dit nu weder - en zie of ge ons helpen kunt.’
‘Mijnheer,’ antwoordde ik, ‘sedert jaren heb ik niets anders geschreven dan facturen en dienst- - ik meen handelsbrieven; - de menschen vragen wel eens of ik nog onder de levenden ben, - nu: voor het eerst weder voor den dag te komen met een bedelbrief, ziet u, dat is zeer moeilijk! Maar steek een sigaar op - en wij zullen nader over de zaak spreken.’
‘Eene lekkere sigaar!’ zei de burgemeester - en geen wonder. Ik had er eene groote partij van op eene verkooping opgedaan, betrekkelijk voor een spotprijs!
‘Als iedereen, die zulke sigaren heeft,’ vervolgde de burgemeester, ‘maar honderd minder in den loop van het jaar wilde rooken en de waarde er van voor ons doel geven, - dan zouden wij geholpen zijn!’
‘Met inbegrip van de sigaar, die u aanleiding gaf tot die schrandere opmerking, zouden er honderd en één voor mijne rekening komen,’ hernam ik met een glimlach.
‘Nu ja,’ zei de burgemeester, ‘voor mijn part! Ik wil wel bekennen eene dwaasheid gezegd te hebben; - maar, wezenlijk, mijnheer Smits, het is toch erg, dat, terwijl zoovelen in weelde en overdaad leven, er nog meer zijn, die gebrek lijden aan het onmisbare en in afwachting, dat de maatschappij op dat punt verbeterd wordt, - wat heel lang zal duren, - moeten wij, dunkt me, ons best doen hier en daar in onze omgeving de onvermijdelijke rampen te temperen. Help ons toch aan een bedelbrief - of liever aan een beroep op onze landgenooten en draag zelf bij wat ge wilt, - of wat gij missen kunt.’
‘Ik moet eerst iets meer van de zaak weten,’ hernam ik aarzelend; ‘maar zoo kort mogelijk als 't u belieft!’
‘Ik heb heel weinig te zeggen,’ antwoordde de burgemeester. ‘De hoofdzaak weet ge al. De hoofdonderwijzer, van wien ik gesproken heb, verdient, menschelijkerwijze gesproken, zijn hard lot niet. Ik ken hem sedert jaren als bekwaam, ijverig, braaf, in alle opzichten en nu zijn krachten hem begeven, is hij naar geest en lichaam diep gebukt. Kalmte en rust zijn volstrekt noodzakelijk, als hij ooit genezen zal - en in den nijpenden nood drukt de gejaagde geest pijnlijker dan ooit. Stel u zoo'n huisgezin voor, mijnheer Smits!
De sedert jaren lief gewordene, prettige woning, de betrekking, die het hoofd des huizes liefhad, die hem en de zijnen voedde, moet, met de woning, prijsgegeven worden. Men moet aan alles vaarwelzeggen, wat het leven waarde en geluk schonk - om te ver-