alsof het hart haar breken wilde, en de verlichting van eenige tranen vindende, als het kleinste kind luide jubelt of lacht, - de handen wringende, als een ander der kleinen onschuldig vraagt: ‘waar is vader?’
‘Waar is hij?’ Ik zie ze zitten de troostelooze moeder, de oudste kinderen, het meisje met rood geweende oogen en bevende vingers, welke het moeilijk gevonden, zoo zeer begeerde werk niet meer verrichten kunnen; den jongen met de vereelte handen vóór het gelaat, in stomme droefheid, zichzelven en anderen vragende en vragende - ‘waar is hij?’ - terwijl niemand het antwoord geeft en de zware golfslag tegen den machtigen zeedijk in de verte klotst en dreigend en onheilspellend en spottend herhaalt: ‘waar is hij?’
Op zee; - als loods - zes weken geleden vertrokken - zes lange, bange weken - om een schip, dat in het gezicht was binnen te brengen. - Op zee - - - hij noch het schip zijn opgedaagd aan de verre kim; ‘waar is hij?’
Kunt ge ze u voorstellen, die zielkwellende, steeds terugkeerende, nooit beantwoorde vraag, - zesmaal zeven dagen en nachten lang onophoudelijk oprijzende uit het hart der arme echtgenoote en moeder, die met verwarde blikken op haar kinderen staart? Waar is hij? Het is haar dierbare echtgenoot, de vader harer kleinen, hun eenige broodwinner en steun; hij zelf de zoon van den braven zeeman, de kleinzoon van den ouden held, die zoo velen het leven redde, - hij zelf, die menigen drenkeling met levensgevaar gered heeft, - waar is hij? Is er niemand geweest, om hem ook in zijn nood de sterke hand te bieden? O vrouw! hij kan niet vergaan zijn! Gestrand, hier en daar wellicht geslingerd, - of rondzwervende nu op een vreemd schip, dat hem spoedig te huis zal brengen - o God! zal de arme moeder de kracht hebben om het oogenblik van zijn binnentreden te overleven? O waar - waar is hij?
Dag op dag verminderende hoop - toenemende vrees, - nu, een vluchtige zonnestraal op de gladde wateren, die de zwakke vonk der verwachting opnieuw doet schitteren, - dan weer eene windvlaag, die ze dreigt uit te blusschen, - eene sombere wolk, die alles zwart, - als met een lijkmantel, - bedekt, - en steeds nog de angstkreet in de diepte van het gefolterde hart: ‘waar is hij?’ en spottend herhalen de donderende golven steeds - ‘waar is hij?’
.... Eindelijk echter geven ze ook spottend antwoord: ‘Dáár is hij!’ - en op het strand, - ver van de woning zijner dierbaren, smijten de wreede wateren verzadigd hun slachtoffer neder; onkenbaar bijna, verminkt: ‘Dáár is hij!....’
Vrome handen leggen het veel geslingerde lijk ter rust in het zeemansgraf, aan den veiligen wal; medelijdende harten kloppen bij de echtgenoote en kinderen, - bij de arme weduwe en de vaderloozen aan, - - en met teedere belangstelling en liefderijke woorden melden zij haar: ‘Hij is naar huis teruggekeerd, - naar