| |
| |
| |
XVII.
De twee zusters.
(Vervolg en slot, - ook van het boek.)
‘Het helpt niet,’ begon weder de dokter. ‘Als ik mijn verhaal verkorten moet, zal er niets van helder en duidelijk wezen. Ik ben een oud man ook, en de langdradigheid is mijn recht. Wat zou ik heerlijke redevoeringen doen in de Chambre! Maar kom, span uw geduld weder in, en ik zal u zooveel mogelijk daarbij te gemoet komen.
‘Het is een wonderbaarlijk ding, hoe inconsequent de menschen zijn: dit is geene nieuwe opmerking, dat weet ik wel, maar ik had er een nieuw bewijs van, toen ik den morgen na het tooneel met zijne dochters den ouden vader opzocht. Ik openbaarde hem met korte woorden den toestand der zaken; ik noodigde hem uit, onderzoek naar de omstandigheden en het karakter van dien monsieur Auguste te doen en zoo hem beide aanstonden, geen zwarigheden in den weg te leggen tot de verbintenis der twee gelieven.
‘De oude man was woedend. Hij, die zulke heerlijke lofredenen kon houden over de droits de l'homme en over de vrijheid enz., had volstrekt geen begrip, dat eene dochter eenig recht had haar aanstaanden echtgenoot zelve uit te zoeken. Hij wilde niet naar de omstandigheden van den heer Auguste vragen; hij wilde niets van hem hooren.
‘Mon voisin,’ zeide hij; ‘ik heb besloten, dat mijne dochter in haar stand zal trouwen; dat zij de vrouw zal worden van een braven ouvrier, evenals hare moeder, en die monsieur Auguste met ses gants jauneset ses belles manières zal mijne doch ter niet hebben. Mijn aanstaande schoonzoon is een knappe jongen en een echte republikein, en hij zal Célestine gelukkig maken of zij wil, of niet.’
‘Maar,’ hernam ik, ‘Auguste, zegt men, is ook een republikein, en de wijze, waarop gij uwe dochter opgevoed hebt, maakt haar, dunkt mij, eerder geschikt voor de vrouw van een employé, dan van een eenvoudigen werkman.’
‘Die Auguste noemt zich een republikein!’ zei ernstig de vader: ‘Bah! Ce n'est qu'un mécontent! Als men hem morgen de gewenschte bevordering geeft en hoop op een lintje, zal hij royaliste wezen. Waarom blijft hij ook onze dwingelanden dienen? Bah!’ - Hij wenschte mij goeden morgen en ging naar zijn atelier.
‘De jongste dochter was zoo hevig en hartstochtelijk van aard, dat ik het wijzer achtte, de meisjes aan te raden, in den beginne
| |
| |
zich geduldig aan den vader te onderwerpen, haar de hoop gevende, dat hij zich op den duur zou laten overhalen, wat ik ook wezenlijk geloofde, als hij maar zag, dat het geluk van zijne lievelinge op het spel stond. Ik beval haar ook ten ernstigste aan, om geen bezoeken meer van den heer Auguste te ontvangen, en eerst haar vader door gehoorzaamheid te verteederen, als zij hem eindelijk wenschte om te praten.
‘La petite mère hoorde mij geduldig aan. Zij was het met mij eens. De jongere zuster sprak niet; maar ik las eene trotsche weerspannigheid in haar blikken, en haar samengebeten lippen zeiden mij meer dan de woorden, welke zij in haar wrevelig hart opsloot, hadden kunnen doen. Ik waarschuwde met een enkel woord la petite mère op haar hoede te zijn en vertrok.
‘Het scheen, dat de vader begreep, dat het beter zou zijn, zijne dochter uit de nabijheid van haar minnaar te verwijderen; want veertien dagen na hetgeen ik hem verteld had, verhuisde de kleine familie naar den Faubourg St. Antoine. De nieuwe woning lag zoo ver uit den weg, dat het eenige weken duurde, eer ik den tijd vond, mijn vroegere buren op te zoeken. Er waren intusschen ook andere dingen gebeurd, die mij en geheel Parijs vervuld hadden. De omwenteling van 1848 was un fait accompli geworden, en de onrust en het gewoel van de eerste weken hadden mij ook mijn oude vrienden haast doen vergeten.
‘Eindelijk op een schoonen avond zocht ik hen weder op. Er was eene groote verandering in het huisgezin voorgevallen. De meisjes waren beiden stil en somber geworden en de jongste zag er bleek en neerslachtig uit. De vader was daarentegen opgeruimder dan ik hem ooit gezien had.
‘Nu, dokter,’ riep hij mij toe, zoodra hij mij zag binnentreden; ‘wat zegt gij van onze onmogelijke republiek, zooals gij ze noemdet? Nu zijn wij gered! In een half jaar zal alles gevestigd wezen, zooals het behoort. Van de monarchie zijn wij voor altijd bevrijd: - geloof mij,’ zeide hij, de hand op mijn arm leggende, ‘ik ben er trotsch op, het mijne bijgedragen te hebben tot herstel der vrijheid in mijn vaderland!’
‘Wij willen over dat herstel nog niet spreken, mijn oude vriend,’ hernam ik. ‘Maar ik wist ook niet, dat gij een werkzaam deel in de woelingen van de laatste tijden hadt genomen.’
‘Dat wil ik wel gelooven!’ antwoordde met een zelftevreden blik de oude werkman: ‘Voyez vous, je suisun vieux renard, moi: - zelfs mijn kinderen hebben ér niets van gehoord, totdat alles voorbij was; nu mag het de geheele wereld weten. Ik ben trotsch op den invloed, dien ik op onze ouvriers uitoefen!’
Ik haalde de schouders op. ‘Maar hoe gaat het met de meisjes,’ hernam ik; ‘ik stel meer belang in haar, dan in uwe gelijkheid en broederschap, en wat al niet meer!’
| |
| |
‘Dan laat ik u bij haar,’ hernam lachende de oude man: ‘ik moet nog naar mijne club: er is nog veel te doen, veel te vestigen, dat nog wankelend is.’
‘Hoor eens, mon ami,’ zei ik ernstig: ‘het komt mij voor, dat het geheele gebouw wankelt; pas maar op, dat de puinen er van u niet op het grijze hoofd instorten! Adieu!’
De oude man ging met een ongeloovig hoofdschudden de trap af, en ik keerde mij tot zijne dochters.
‘Hoe staan de zaken hier?’ vroeg ik. ‘Wat is er gebeurd? en waarom die bedrukte gezichten?’
‘Mij ontbreekt niets,’ hernam met hare zachte stem la petite mère; ‘maar onze Célestine is weder zeer ongelukkig geweest!’
Célestine greep mij plotseling bij de hand: ‘C'est un perfide!’ riep zij hartstochtelijk, en barstte in tranen uit.
Ik was zoodanig aan haar komedianten-toon gewend, dat ik over dezen uitval niet schrikte; maar het was duidelijk, dat het meisje oprecht bedroefd was en ik zette mij neer, om haar zoo goed ik kon te troosten, want vrouwentranen zijn, zooals gij wellicht weet, een pijnlijk iets om te aanschouwen voor een man, al is hij nog zoo verhard. Daar het kind echter haar gezicht in de handen verborg en voortging met snikken, wendde ik mij tot la petite mère om nadere inlichtingen te verkrijgen.
‘Och,’ zeide zij dadelijk, ‘c'est curieux; - maar ik kan toch niet gelooven, dat Auguste een perfide is. Wat zou hij ook meer kunnen verlangen,’ vroeg zij, de armen om hare zuster slaande, ‘dan de liefde van zulk een engel als deze?’
‘Het engeltje keek een oogenblik op en glimlachte door haar tranen, en de oudere zuster vervolgde:
‘In de eerste plaats moet gij vernemen, dat, in weerwil van uwe waarschuwing, wij toch niet nalaten konden, om tusschenbeide, als vader uit was, Auguste te ontvangen. Het was mijne schuld,’ bekende la petite mère, steeds er op bedacht, niets kwaads in haar zuster te zien; ‘het was mijne schuld: ik had het moeten verhinderen; maar zij hielden zooveel van elkander, en ik kon het niet verdragen Célestine ongelukkig te zien. Auguste was ook altijd zoo bescheiden en goed, en hij was daarenboven overtuigd, dat hij op den duur vaders toestemming zou krijgen. Tenez, monsieur, de liefde had hem zoozeer veranderd, dat hij gereed was zijn post neder te leggen en lid te worden van al die Clubs, waar vader een hoofdleider geworden was, om hem maar van zijne oprechtheid te overtuigen!’
‘Ik dacht,’ zeide ik ‘dat uw vader u toen niet ingelicht had van zijne deelneming aan de - hm - hm - aan de staatkundige beweging, die op handen was?’
‘Dat had hij ook niet,’ antwoordde la petite mère; ‘maar Auguste wist van vaders handelingen, en ik geloof, dat hij zelf, hoe- | |
| |
wel in een anderen kring, mede in die zaken betrokken was. Hij was ook zeer bang voor vader, en zocht altijd zoo nauwkeurig mogelijk van vaders schreden onderricht te worden. ‘Als er iets onverwachts gebeurt,’ placht hij te zeggen, ‘zal ik hem weten te redden: hij zal mij dankbaar wezen, en mij dan niet meer de hand zijner dochter weigeren.’ ‘Waarlijk,’ vervolgde het meisje: ‘dat was het eenige romantisch denkbeeld, dat ik ooit bij hem ontdekt heb: maar de liefde bezielde hem, zeide hij, en dus was het gemakkelijk te begrijpen. Hij was ook altijd zeer eerbiedig jegens mijne zuster: hij heeft haar zelden alleen zoeken te spreken, en scheen, evenzeer als wij, op de toekomst te vertrouwen.
‘Toen nu de omwenteling uitbarstte, moesten er nog een paar weken verloopen vóór het huwelijk mijner zuster met den man, dien vader voor haar uitverkoren had. Hij was inmiddels weinig bij ons geweest, en het scheen een goede jongen te zijn, die met lijf en ziel aan mijn vader gehecht was. Het eerste nieuws, dat mijn vader ons bracht na de dagen van Februari, was, dat zijn gunsteling voor een tijdlang naar het departement gezonden was, waar hij van daan kwam, om dáár het goede werk te helpen voltooien; - zóólang moest het huwelijk mijner zuster uitgesteld worden: het kon maanden duren, wellicht zelfs een geheel jaar, zei mijn vader, eer hij terugkeerde.
‘Gij kunt begrijpen hoe dankbaar wij waren, toen wij de tijding vernamen! Wat verlangden wij ze aan dien armen Auguste mede te deelen! - en nu, mijnheer,’ eindigde la petite mère; ‘het is haast ongelooflijk, maar sedert de omwenteling hebben wij niets meer van hem gehoord of gezien!’
‘Il m'a trahie!’ zei de jongere zuster, zich met de gebalde vuist, maar niet al te hard, voor het voorhoofd slaande.
‘Misschien is monsieur Auguste ook naar un département gegaan,’ zei ik, ‘om die kostelijke republiek te helpen vestigen?’
‘Hij is hier in Parijs,’ hernam met een droevig hoofdschudden de oudste zuster: ‘ik heb in stilte, om harentwil, onzen vroegeren portier ondervraagd; hij bewoont zelfs nog altijd dezelfde kamers.’
‘Het ziet er wezenlijk zoo uit, alsof die mijnheer Auguste het hart uwer zuster niet waard was,’ zei ik knorrig; want ik herkende in het verhaal van het eenvoudig meisje een staaltje van die lichtzinnigheid en wreede ontrouw, die hier dagelijks voorkomen. In mijn hart, dacht ik, dat de heer Auguste een van die roués de basse classe was, die hun meerderen naäpen; dat hij de vruchtelooze vervolging van een deugdzaam meisje eindelijk even roekeloos had opgegeven, als hij die ondernomen had. - Het bleek echter later, dat ik mij zeer in hem vergist had. - Ik wond mij echter voor het oogenblik op bij dat denkbeeld; het was mij pijnlijk,
| |
| |
te vernemen hoe het geluk van de kleine huishouding aldus verstoord werd, en het meisje, dat ik met al hare gebreken voor een goedaardig schepseltje kende, aldus te zien wegkwijnen. Ik zat met donkere blikken voor mij te staren.
‘Monsieur le Docteur,’ zei la petite mère, ‘ik wilde zoo gaarne een grooten dienst van u vergen! Ik zal mijn hoed en sjaal omdoen, wilt gij mij vergezellen?’
‘Waarheen?’ vroeg ik, hoewel ik hare bedoeling half gissen kon.
‘Wij zullen bij Auguste gaan: wij zullen de verzekering verkrijgen, die wij noodig hebben. Als hij haar niet waardig is, zal mijne zuster hem vergeten,’ zei la petite mère met een trotschen blik, ‘en als er een misverstand is, zullen wij hedenavond vader weder inlichten: hij zal eindelijk toegeven; cette pauvre chèrie moet niet opgeofferd worden!’
‘Het jongste meisje omhelsde hare zuster. ‘O doe toch wat zij u vraagt!’ smeekte zij: ‘als Auguste mijner onwaardig is, zal ik hem zoeken te vergeten en mijn vaders zin doen.’
‘Het is mij altijd moeielijk gevallen om neen te zeggen,’ hernam de dokter; ‘ik voorspelde mij geene goede uitkomst van ons bezoek; maar het kon toch dienen om den heer Auguste te ontmaskeren en het kind genegen te maken haar vader te gehoorzamen. Ik zette dus mijn hoed op zonder veel tegen te stribbelen, nam la petite mère onder den arm en vertrok met haar op de lange wandeling.
‘Het was tegen halftien uur 's avonds toen wij het huis bereikten, waar de ontrouwe Auguste woonde. De portier kende mij en mijne geleidster, wij gingen ongevraagd naar boven.
‘Hij is te huis,’ zei mij met eene bevende stem la petite mère; ‘ik zag licht op zijne kamer, terwijl wij op straat waren.’
‘Zij schelde aan, toen wij eene deur op de vierde verdieping bereikt hadden. De deur werd half geopend en iemand vroeg wie er was?
‘Ik ben het, monsieur Auguste,’ zei la petite mère; ‘de zuster van Célestine!’
‘Er volgde een oogenblikje van stilte; de deur bleef half open.
‘Entrez, mademoiselle,’ zeide daarop de heer Auguste: de klank zijner stem en de wijze waarop hij deze woorden uitte, deden het vermoeden bij mij ontstaan, dat hij zich eerst bedacht had, en eindelijk aarzelend zijn besluit genomen had. Ik volgde haar door eene donkere voorkamer naar een vertrek, waaruit door de reten van de deur het licht ons tegenschitterde.
‘Wie is bij u?’ riep plotseling de heer Auguste, in de duisternis zich tusschen mij en la petite mère, die ik volgde, dringende.
‘Onze vriend, dokter A...,’ hernam verwonderd over zijne drift, mijne gezellin, ‘van wien gij zoo dikwerf gehoord hebt!’
‘Ah!’ zeide Auguste, alsof hij zich verlicht gevoelde, ‘ik dacht, dat het - - mais pardon, monsieur, treedt binnen!’
| |
| |
‘Hij wierp de deur van het vertrek open, en wij bevonden ons in eene armoedig gemeubileerde kamer, waar, vóór een groot vuur en naast eene tafel vol papieren, die hij bij ons binnentreden haastig onder een zakdoek verborg, een oude man zat, met een grijs hoofd en zware, geheel witte, overhangende wenkbrauwen. Deze man had diepliggende, doordringende oogen en een rusteloozen vorschenden blik, dien hij blijkbaar verwonderd, beurtelings voor een oogenblikje op de binnentredenden vestigde, en dan vragenderwijs onzen gastheer aankeek. Hij stond ook van zijn stoel op, maakte eene stijve buiging, en wendde zijn scherp oog al weder naar Auguste.
‘Ik heb de eer u mademoiselle F...., vroeger mijne voisine, van wier familie ik u wel eens gesproken heb, voor te stellen,’ zei Auguste. Het kwam mij vreemd voor, dat hij zooveel klem op het woord familie legde, en dat hij van mij geene notitie nam.
‘Dat scheen den vreemdeling ook in het oog te vallen. ‘Gij hebt vergeten mij met mijnheer bekend te maken,’ zei hij zeer langzaam en met nadruk, alsof hij Auguste, die klaarblijkelijk verlegen was, tot bezinning wilde roepen.
‘Auguste maakte duizenderlei verontschuldigingen, hij noemde mijn naam; hij plaatste stoelen voor ons en keek tusschenbeide heimelijk naar den ouden man, die hem echter verder met geen blik verwaardigde, maar met een sarcastischen lach om zijn mond weder bij de tafel ging zitten en in het vuur staarde.
‘Eer wij plaats namen, zeide ik op een ernstigen toon: ‘Wij zijn hier gekomen, om u over eene zaak te spreken, die, zooals gij vermoeden kunt, in de tegenwoordigheid van een vreemdeling niet behandeld kan worden, - mag ik dus, -’
‘Ik moet weder excuus voor Auguste vragen,’ zei de oude man, met zijn hatelijken lach: ‘hij schijnt hedenavond zijn hoofd kwijt te zijn. Ik ben gereed om mij dadelijk te verwijderen, als Auguste eenige geheimen heeft - voor zijn vader!’
Ik zag een zonderlingen glimlach, gelijk eene schaduw, eventjes op de lippen van Auguste zweven, toen hij deze woorden vernam; maar hij scheen zich nu volkomen bezonnen te hebben, en zeide, zich met eene buiging tot mij wendende: ‘Ik heb geene geheimen, mijnheer, voor,’ (en ik zag weder den glimlach op zijn lippen), - ‘voor mijn uitstekenden vader!’
‘Ik had den sleutel tot zijne verlegenheid gevonden; hij vreesde natuurlijk eene verklaring in tegenwoordigheid van zijn vader; maar dien glimlach begreep ik volstrekt niet: ook niet de plotselinge verdwijning zijner verlegenheid, en den eenigszins tergenden toon, waarop hij gezegd had, dat hij geen geheimen had voor den ouden heer.
‘Dat dacht ik wel,’ zei dadelijk la petite mère, hem vriendelijk
| |
| |
aanziende: ‘Gij zult ook wel begrijpen, dat hetgeen wij u te vragen hebben, geen geheim voor uw vader behoeft te blijven.’
‘Ce cher Auguste!’ zei de oude heer, met een grijnzend gelaat.
‘Mijnheer,’ zeide ik tot Auguste kortaf, ‘wij komen u een paar eenvoudige vragen doen: gij zult ons verplichten met een bepaald en duidelijk antwoord te geven.’
‘Hij boog stom tegen mij, en wierp een vragenden blik op zijn vader, die met een knikje antwoordde. Ik gaf een wenk aan la petite mère en zij begon:
‘Monsieur Auguste, geloof mij, het pijnigt mij aldus tot u te spreken; maar, - met één woord, - uw gedrag jegens mijne zuster heeft aanleiding gegeven tot zekere vermoedens -’
‘Vermoedens!’ riep Auguste verschrikt opspringende.
‘Ik hoop geen vermoedens,’ zei de oude heer, den arm van Auguste grijpende en hem dwingende weder plaats te nemen; ‘ik hoop toch, mademoiselle, geen vermoedens, die niet eervol zijn voor mijn zoon?’
‘Och -’ zei la petite mère onthutst: ‘hij zal wel alles kunnen ophelderen; - maar waarom,’ zeide zij, met een ernstigen blik en gevouwen handen zich tot den zoon richtende, ‘waarom hebben wij zoolang niets van u gehoord? Gij weet, méchant,’ vervolgde zij, trachtende te glimlachen, ‘dat mijne zuster zoo veel van u houdt, - hield, wilde ik zeggen, - en la pauvre enfant -’
‘Ik veronderstelde reeds’ viel haar Auguste in de rede, ‘dat dit de zaak was, waaraan ik de eer van uw bezoek te danken had. Wees zoo goed mij een oogenblik aan te hooren: mijn vader kan de waarheid van al hetgeen ik u vertellen zal, staven, en gij zult moeten bekennen, dat ik tevens de onschuldigste en ongelukkigste der stervelingen ben!’
‘Dacht ik het niet!’ riep verheugd la petite mère.
‘Er was geen spier op het gelaat van den ouden man, die zich bewoog, en toch zag ik, dat hij inwendig zat te lachen. Ik begreep niets van de geheele zaak.
‘Auguste leunde met den elleboog op de tafel en bedekte zijn gezicht zoodanig met de hand, dat zijn gelaatstrekken in de schaduw bleven, en het mij onmogelijk was de uitdrukking er op te zien: zijne stem was in den beginne dralend, en zelfs aarzelend; langzamerhand scheen hij echter met meer vertrouwen te spreken. Inmiddels, zonder zijn oog op mij te vestigen, ontwaarde ik wel, dat de oude man mij van onder zijn overhangende wenkbrauwen scherp gade sloeg, als om te zien, welken indruk het verhaal van zijn zoon op mij maakte.
‘Deze begon: ‘Dadelijk na de revolutie, - kwam mijn vader naar Parijs, - om zich te verzekeren van mijn welstand, en daar wij altijd op den meest vertrouwelijken voet met elkander gestaan hebben,-’
| |
| |
‘C'est vrai, très vrai!’ viel hem met een goedkeurend hoofdknikken de oude man in de rede.
‘Deelde ik hem ook spoedig mede, - dat, - dat ik zoo gelukkig was, de genegenheid gewonnen te hebben van mademoiselle votre soeur.’ Er volgde eene korte stilte en daarop hervatte Auguste: ‘Mijn vader, mademoiselle, heeft natuurlijk veel gevraagd aangaande uwe familie, - en eindelijk, mademoiselle, in weerwil van mijn smeeken, heeft hij mij verboden ooit aan eene verbintenis met uwe zuster te denken, - omdat - ja, omdat, uw vader mij zoo ongenegen was, - en eindelijk omdat, - hij eene andere partij voor mij op het oog had, - die, neem het mij niet kwalijk, wat stand en vermogen betreft, beter voor mij paste. - Dit is de eenige reden, waarom ik mij teruggetrokken heb, en als mijn vader zich nu nog wil laten overtuigen,-’
‘Jamais!’ zei de oude bedaard het vuur opstokende. ‘Jamais!’
‘Mademoiselle,’ zei ik tot la petite mère, ‘wij weten genoeg: willen wij gaan?’ Het geheele verhaal kwam mij onwaar voor: waarom wist ik niet; maar ik geloofde er geen woord van, en gevoelde instinctmatig, dat ik in tegenwoordigheid was van een paar schelmen.
‘La petite mère dacht er anders over. ‘Monsieur,’ zeide zij tot den ouden man, ‘ook mijn vader was tegen het huwelijk; maar hij zal zich laten overhalen, als hij ziet, dat het geluk zijner dochter op het spel staat; zult gij hardvochtiger wezen!’
‘Deze aanspraak scheen den ouden man bijzonder te kittelen. Ik zag hem als het ware van lachen schudden; maar zijn gezicht bleef onbeweeglijk. ‘Mademoiselle,’ zeide hij met eene kleine buiging, ‘ik ben overbiddelijk als een Romeinsch vader!’
Het meisje stond nu op; zij trok haar sjaal om de bevende schouders en ging naar de deur. Ik volgde haar; toen wij daar aangekomen waren, keerde zij zich eventjes om.
‘Monsieur,’ zeide zij tot Auguste; ‘als gij ons met een enkel woord van dit alles verwittigd hadt, zoudt gij mij en u de vernedering van dit bezoek bespaard hebben!’
Auguste scheen verlegen. De oude man stond voor het vuur zich de handen te wrijven. ‘Ma chère demoiselle,’ zei hij koeltjes: ‘ik had hem verboden ooit iets meer van zich te laten hooren: ik had hem gedreigd met mijn vaderlijken vloek, als hij mij ongehoorzaam was. Je vous souhaite le bon soir!’
‘Wij haastten ons om weg te komen,’ hernam de dokter, ‘het was mij alsof ik de beide heeren hoorde schateren van lachen, toen wij de trap afgingen.
‘Ik deelde mijn vermoedens, dat men ons om den tuin geleid had, aan mijne gezellin mede. Zij wilde er niets van hooren. Zij was ijselijk begaan met het lot der gelieven. Het eenvoudige meisje wilde van geene schelmenstreek weten, en ik drong haar dat ge- | |
| |
loof verder niet op. Het was duidelijk, dat de zaak nu uit was, en ik verliet haar aan de deur van hare eigen woning, om haar den afloop van ons bezoek alléén aan hare zuster te laten mededeelen.
‘Een geheelen tijd na deze gebeurtenissen,’ vervolgde de dokter zijn verhaal, ‘ging alles ongeveer zooals ik het vermoed had. De jongere zuster scheen zich in haar lot te schikken; van Auguste was geene sprake meer; het meisje hield zich goed, en hoewel ernstiger en stiller geworden dan vroeger, was zij toch opgeruimd en hielp getrouw la petite mère bij haar werk. Célestine was wezenlijk tot haar voordeel veranderd, en toen haar vader haar op zekeren morgen zeide, dat zijn vriend bij zijne familie bleef en niet meer naar Parijs terugkeerde, en dat het huwelijk verbroken was, scheen het mij toe, dat zij weder op weg was, geheel gelukkig en tevreden te worden, hoewel de herinnering aan den ontrouwen Auguste nog niet bij haar uitgewischt was. De vader zelf was echter geheel en al veranderd: hij had het, hoe verkeerd ook, oprecht gemeend met de republiek, en in plaats van het despotisme, dat er uit voortsproot, zich voor Frankrijk eene gouden eeuw voorgespiegeld. Hij wilde de zaak ook nog niet opgeven. Hij nam ijverig deel aan de geheime genootschappen; hij sloot zich, met tegenzin, maar faute de mieux, aan de Rouges aan. Hij begon zijn werk te verzuimen en liet halve woorden ontvallen, die mij deden vermoeden, dat hij meer gecompromitteerd was, dan met zijne veiligheid strookte. Ik waarschuwde hem tevergeefs, dat er onder de republiek niets gehater was bij de autoriteiten dan een republikein: ik stelde hem het hopelooze van al zijn pogingen voor. Hij haalde alleen de schouders op, of drukte mij wel eens de hand, en verliet mij daarop met een droevig hoofdschudden. De man was zoo eerlijk in zijn hart, dat ik, hoe ongerijmd zijn denkbeelden ook waren, hoe langer hoe meer met hem ingenomen werd, en ik kwam dus
steeds nog, evenals vroeger, tusschenbeide een bezoek bij mijn oude vrienden afleggen, zonder dat er iets voorviel, wat de moeite waard zou zijn, u over te vertellen. Dus sleepten zich de zaken tot November 1851, toen ik door eene tijding, welke mij de zusters op een morgen, terwijl ik bij haar zat, mededeelden, zeer verrast werd.
Zij hadden den vorigen avond heel onverwachts een bezoek gehad van Auguste. Hij had haar verteld, dat hij zijne Célestine niet had kunnen vergeten; dat hij eindelijk zijn vader had overgehaald, zijne toestemming tot zijn huwelijk met haar te geven; dat zijn vader over een paar weken naar Parijs zou komen, om zelf hare hand te vragen van haar vader; en hij had zijne zaak zoo goed bepleit, dat hij weder door de zusters in genade was opgenomen. Door de ondervinding van vroegere dagen echter voorzichtiger geworden, hadden zij geweigerd hem verder te ontvangen
| |
| |
zonder medeweten van haar vader, en deze had eindelijk veroorloofd, dat hij zijn bezoeken hervatten mocht. Een vreugdeblos lag op het gelaat der schoone Célestine, terwijl mij dit verteld werd, en la petite mère was uitgelaten van blijdschap. Meer dan twee jaren waren verloopen sedert ons bezoek bij den heer Auguste; de ongunstige meening, welke ik daar opgevat had, was inmiddels verflauwd, en zonder met de zaak ingenomen te zijn, kon ik niet nalaten eenigermate weggesleept te worden door het geluk der twee zusters. Alles scheen nu goed te zullen afloopen. Ik ontmoette den heer Auguste nooit bij mijn vrienden en zag weinig meer van den ouden man; maar ik vernam van zijn dochters, dat hij zeer ingenomen was geworden met Auguste, en dat Auguste altijd bij hem, en een even vurige republikein geworden was, als zijn aanstaande schoonvader.
Er was ook een brief gekomen van Auguste's vader, die met het einde van December eerst naar Parijs kon komen, waarin hij in behoorlijken vorm het aanzoek van zijn zoon ondersteunde; er bleef niets meer te wenschen over.
Op deze wijze naderden de December-dagen van 1851’, hernam, na zich een oogenblik bedacht te hebben, de dokter, ‘en met die dagen liepen ook de gebeurtenissen af, welke ik u wellicht zoo langdradig verhaald heb; - maar nog één oogenblik geduld; ik zal u geen tien minuten meer ophouden.
De schrik en de angst van den 2den en 3den December waren voorbij: en op den 4den, tegen den avond, besloot ik naar den Faubourg St. Antoine te gaan, om naar het lot mijner nederige vrienden te vernemen; de vervolging van alles, wat ultra-republikeinschgezind was, maakte mij dubbel bezorgd voor den ouden man,
Ik zal nooit het tooneel vergeten, dat ik daar bijwoonde. Handen wringende en bitter weenende, met loshangend haar en gejaagde blikken, vloog mij de schoone Célestine tegemoet, toen ik de deur open deed.
O mijn vader,’ riep zij uit, ‘mijn arme vader! Maar hij zal niet sterven! Gij zult hem nog helpen; gij kunt hem nog redden, en dan zult gij mijn Auguste zoeken, niet waar?’ smeekte zij met gevouwen handen.
‘Ik trad in de kamer. Op een bed uitgestrekt, nog geheel gekleed, met een doodsbleek gelaat, lag de oude ouvrier zwaar te steunen. De eene hand was krampachtig gesloten op zijne borst gedrukt; de andere hing onmachtig over den kant van het ledikant. La petite mère boog zich over hem; zij was bezig met doeken het bloed te stillen, dat uit eene wond in de rechterzijde vloeide. Haar gelaat was strak en ontsteld; maar haar samengebeten lippen toonden nog, dat zij zich wist te beheerschen.
Zoodra zij mij zag, fonkelde een straal van hoop in haar blikken en zonder te spreken, gaf zij mij een wenk om den gewonden
| |
| |
man te naderen. Zijn oogen waren gesloten, zijne ademhaling was benauwd. Ik onderzocht de wond en terwijl ik bezig was, lag de jongste dochter aan het voeteneinde van het bed op de knieën te snikken; de oudste bleef naast mij staan, onbeweeglijk en stom als een standbeeld, maar met bevende lippen.
De oude man had een schot in de zijde gekregen; van dicht bij; want zijn kleederen waren verbrand door het kruit van het wapen, waarmede hem de doodelijke wond was toegebracht; ik zag dadelijk, dat hij reddeloos verloren was.
Ik schudde het hoofd, maar sprak niet. Het oudste meisje verwijderde zich een oogenblik: ik zag hoe zij haar tranen met den voorschoot afveegde, en toen keerde zij zich om en wierp zulk een medelijdenden blik op hare jongere zuster, dat ik moeite had, mij goed te houden. Célestine verroerde zich niet.
Ook Auguste is niet teruggekeerd!’ fluisterde mij la petite mère in het oor.
‘Meer uit gewoonte, dan in de hoop om hem iets goeds te kunnen doen, nam ik de neerhangende hand van den ouden man, om hem den pols te voelen. Hij opende de oogen, keek mij aan, en zeide met eene zwakke stem: “C'est fini!” Hij bleef hierna wel een half uurtje sprakeloos liggen, en wij onbeweeglijk aan zijn zijde. Toen begon de oude man weder te praten, afgebroken en pijnlijk; maar duidelijk en verstaanbaar voor de liefderijke ooren, die naar zijn laatste woorden luisterden.
Verraden!’ zeide hij; ‘dat is hard! Als ik op eene van de barricades gestorven was, - dan! - maar verraden! Dokter, alles was nog niet verloren; - wij waren met ons negen hoofdleiders, en honderden waren gereed ons te volgen, - zoodra wij het teeken gaven. Er was nog hoop! Men had ons gejaagd als wilde dieren; wij, die echte patriotten zijn! - maar onze schuilplaats was onbekend, - een donkere kelder: - daar waren wij vergaderd, om te beraadslagen; - wij hadden Frankrijk nog kunnen redden,’ zei de stervende, met nieuwe kracht en vuur bezield bij die gedachte - ‘en wij werden verraden, - verkocht, - geleverd! - De deur ging open: wij dachten nieuwe vrienden te zien. - Bah! wij waren geleverd, zeg ik; - ik zie hen nog,’ riep de stervende, zich half oprichtende: ‘eene bende mouchards aan den ingang; - ik hoor hun gekrijsch, “au nom de la loi!” - Wij werpen ons op hen; ik sla het licht uit; - ik baan mij een weg al vechtende naar de deur; - ik worstel daar met een der bende in de duisternis; - schoten vallen en de wanhoop geeft mij kracht; - - het is vreemd;’ zei de stervende, ‘ik wist niet eens, dat ik getroffen was, totdat ik hier weder bij mijn kinderen was; - als zij mij komen halen, zal het te laat zijn!’ zei de oude man, met een bitteren glimlach.
‘Het duurde een tijdlang eer hij verder sprak: hij was uitgeput,
| |
| |
en toen hij eindelijk de lippen opende, was het duidelijk, dat hij met moeite zijn gedachten bij elkander kon houden.
De verrader moet alles geweten hebben!’ zeide hij. ‘Wee hem, als ik hem vind! Ik zal hem herkennen: - straks zal ik hem zoeken: - ik zal vragen, hoe hij heet; ik zal hem dezen knoop toonen, dien ik in de worsteling van zijn rok heb afgescheurd, -’ en hij liet eventjes een knoop zien, dien hij in de gebalde vuist nog vasthield; - ‘ik wist eerst niet wat ik in de hand had,’ vervolgde hij; ‘maar de Hemel heeft mij een middel gegeven om hem te herkennen; - geef mij mijn hoed: ik moet er op uit, - dadelijk!’ en hij zeeg weer uitgeput in de kussens terug.
‘Terwijl wij dus in de diepe stilte zaten,’ vervolgde de dokter, ‘hoorden wij voetstappen op de trap: een oogenblik later trad Auguste in de kamer. Hij stiet Célestine, die, zoodra zij hem ontwaard had, op hem toegevlogen was, vrij onzacht ter zijde.
‘Votre père?’ vroeg hij, en voorttredende zag hij den stervende voor een oogenblik verwonderd, maar naar het scheen, zonder veel aandoening aan. Hij was in een mantel gehuld en zijn somber gelaat had iets, dat bijna duivelsch was in zijne uitdrukking.
‘Auguste,’ zei de vader, ‘kom hier, mijn zoon, nader, - nader; - gij zult voor mijn meisjes zorgen; - gij zult mij wreken; - kom hier: ik moet - u iets zeggen!’
‘De jonge man bukte zich over den stervenden vader en wierp zijn mantel ongeduldig van de schouders. De oude man wilde spreken, toen wij allen door een hartverscheurenden gil van Célestine verschrikt werden.
Le bouton! - le bouton!’ schreeuwde zij, ‘O mon Dieu!’ en viel als dood ter aarde.
‘Bij het geschreeuw zijner dochter had de oude man zich opgericht: zonder het te weten opende hij de hand, en toen Auguste zag wat hij er in vasthield, tastte hij met eene onwillekeurige beweging naar den kraag van zijn rok. Deze beweging ontging noch mij, noch den stervende: onze blikken volgden pijlsnel de hand van den jongen man: de noodlottige knoop was afgescheurd!
Mouchard!’ riep de stervende en velde hem met eene laatste krachtsinspanning ter aarde, terwijl hij zelf terugzonk en den laatsten snik gaf.
‘Een oogenblik daarna was de kamer vol menschen.
De eerste, dien ik ontwaarde, was Auguste's vader. Auguste zelf was opgestaan, en met den hoed over de oogen gedrukt en weder in zijn mantel gehuld, gluurde hij ons aan, met wraakgierige blikken.
Monsieur,’ zei ik tot den vader, ‘verwijder oogenblikkelijk uw zoon van deze plaats! Ik beklaag u, dat hij u den heiligen naam van vader geven mag!’
‘Stel u gerust, mijnheer,’ hernam grijnzend de oude man; ‘die naam komt mij evenmin van hem als van u toe.’
| |
| |
‘Terwijl hij sprak, waren een paar menschen bezig met de meubels open te breken en naar papieren te zoeken.
Voyez vous, monsieur,’ ging inmiddels koelbloedig de oude man voort; ‘ce vieux là was een gevaarlijk mensch. Vóór '48 had de politie al het oog op hem. In '48 waren zijn plannen à l'ordre du jour, en wij kregen bevel hem verder met vrede te laten. Hij was aan de zorg van Auguste toevertrouwd geweest, en wij hadden wel het denkbeeld, dat Auguste zich had laten verleiden door les beaux yeux de la petite: - hij heeft zich schitterend gerechtvaardigd dien avond, in de tegenwoordigheid van mij, zijn chef, en met evenveel glans later zijne rol als premier amoureux weder gespeeld, toen de oude man verdacht werd bij de parti de l'ordre, die nu de bovenhand heeft; - au revoir monsieur le docteur! De oude man heeft ons de moeite gespaard van hem te transporteeren!
Terwijl de oude mouchard, dit alles met een grijnzend gelaat vertelde, en daarop met zijn makkers de kamer verliet, was ik bezig met mijn best te doen om Célestine weder in het leven te roepen. Ik vernam elk woord van zijn verhaal, zonder op dat oogenblik den zin er van te vatten: eerst later kwam het mij weder duidelijk, woord voor woord voor den geest, zooals ik het u nu herhaald heb.
Het duurde lang,’ eindigde de dokter, ‘eer Célestine bijkwam; het leven keerde eindelijk terug; het licht der rede nooit; gij hebt haar heden in la Salpétrière gezien; het was met haar lot, dat ik zoo begaan was.’
‘En la petite mère?’ vroeg ik, diep getroffen, door het verhaal van den dokter.
‘Is hare zuster getrouw gebleven; zij was het, die ons in de cour des aliénées rondleidde. Zij had geene rust, totdat ik haar die betrekking bezorgde.’
De dokter stond op: wij wandelden huiswaarts; toen ik zijn verhaal op mijne kamer opgeschreven had, verbeeldde ik mij dat de lezer reeds genoeg, of wellicht meer dan genoeg, van mijne ‘schetsen’ zou gezien hebben.
Ik sloot dus mijn manuscript zorgvuldig in mijn reiskoffer en legde de pen voor goed neder.
|
|