Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1
(1882)–Mark Prager Lindo– AuteursrechtvrijVI.
| |
[pagina 189]
| |
beiden uit Memphis, echte Parijzenaars, - menschen, die de wereld gezien hebben, - dat kan ik u verzekeren, evenals die deftige, grijze roué links, de eerwaarde heer Bocchoris, hoogepriester in den tempel van Isis, gevolgd door Manetho (wellicht de man der Egyptische dynastieën), en Sethos, beide priesters (maar volstrekt geen eerwaarde heeren) van minderen rang. - Gij ziet, zij maken plaats en wijken beleefdelijk rechts en links, terwijl ik u de betooverende Lia voorstel, die, gevolgd door eene geheele bendevan even bekoorlijke schoonen, met beenen en armen, - vooral met de eerste, - alles en nog veel meer weten uit te drukken, wat wij, gewone stervelingen, alleen met de taal moeten doen. Deze jonge schoone is het hoofd der Almées, die haar volgden. Op een eerbiedigen afstand staat, met de handen op de borst, voor u te buigen Nimrod, niet de aloude jager, maar de Conducteur van den Omnibus, - ik bedoel der Caravane, - tusschen Memphis en de ban-lieues. Achter hem ziet gij eene geheele foule van Almées, kameeldrijvers, Grieken, Egyptenaren, Assyriërs, herders, priesters, stedelingen en landbewoners, allen in de prachtigste, streng historische kostumes; alleen de danseuses en de overige dames, behalve freule Jephtèle en de schoone Nefté, dragen eenigszins korte rokken, - uit beleefdheid jegens de Parijzenaars, en hebben ook haar sluiers, òf afgelegd òf teruggeslagen, zoodat gij waarlijk verblind staat, aangenomen gij niet geheel en al van steen zijt, door al de bekoorlijkheden, welke, - ja, welke zoo kwistig ten toon gespreid worden. Maar als het bloote gezicht van zooveel schoonheid u bekoort, hoe zal het u gaan, als uw oor getroffen wordt door de heerlijke basstemmen van Ruben en Bocchoris; als Jephtèle en Nefté's bekoorlijkheden door de welluidendheid van haar gezang verhoogd worden; als de aanvallige Lia voor hare betooverende omgeving in een pas seul monologiseert; of met haar dansende nimfen, zonder één woord te zeggen, in druk gesprek gewikkeld is? Als de obelisk van Luxor op de Place de la Concordeu geboeid heeft, wat zult gij zeggen van den tempel Isis, van de prachtige stad Memphis, van het kanton Gessen, - in één woord, wat zult gij zeggen van L'enfant Prodigue, geschreven door Eugène Scribe, de l'Académie Française, gecomponeerd door Auber, Membre de l'Institut, - en eindelijk opgevoerd, door de eerste zangers, met de meeste pracht in decoraties, kostumes en dansen, in de groote Opera te Parijs! Mijn hemel, wat zijt gij koel! - Gij weet niet, wat gij zeggen zult? - Wij zullen het einde afwachten. - Kom gekheid! - wees opgewonden; daar is het libretto! zie het eventjes in, terwijl men de ouverture afspeelt; want die zal u niet boeien, in weerwil van de juistheid van het spel der tachtig muzikanten in het orkest; er is niets aan. | |
[pagina 190]
| |
Het bevalt u niet, dat de parabel uit de Heilige Schrift bij wijze van motto boven den tekst van het libretto staat? Hm! de zaak is wat leelijk te verdedigen, dat is waar; - maar, bid ik u, denk toch aan de mysteriën van de middeleeuwen! waar men; - - Nu ja; - maar dat was altijd eene vertooning, die hoe verkeerd ook, dienen moest om godsdienstige gevoelens bij het volk te ontwikkelen, en de Opera dient alleen om de danseuses zoo veel mogelijk te vertoonen, en - - Maar het scherm gaat op. Wij zijn in het kanton Gessen, niet ver van Parijs, waar papa Ruben met nichtje Jephtèle zich eenigszins ongerust maakt over het uitblijven van Jonker Azaël, op wien zij in den tuin wachten, om aan tafel te gaan. Eindelijk, na aan papa den tijd gegeven te hebben zijne ongerustheid in eene aria en cavatine behoorlijk uit te drukken, treedt Azaël op, gevolgd door Amenophis en Nefté, die op reis zijn naar Parijs - ik meen weer Memphis, - en die den nacht willen doorbrengen op het buitentje, - dat is, onder ‘la tente hospitalière’ - van den rijken bankier, of cultivateur, Ruben. Zij worden allerliefst ontvangen, met echt Fransche, of Egyptische beleefdheid, - alleen begrijpt freule Jephtèle, die voor een landmeisje nogal zeer scherpzinnig is, dat Nefté op den duur een eenigszins gevaarlijk personage voor hare liefde en rust kan worden; en als Azaël aan zijne ‘douce fiancée’ verzekert: ‘Toi seule dans l'absence occupes ma pensée!’ vraagt het schelmsche Jodinnetje dadelijk: ‘Pas d'autres?’ - waarop natuurlijk Azaël, met een triller, ‘Non vraiment!’ betuigt. Er is eene diep gevoelde poëzie in dit alles, een lid der Fransche Academie waardig; maar het is niets bij wat wij verder ontmoeten zullen. Ruben met zijn gasten gaat aan tafel, waar de gesprekken nogal over onverschillige onderwerpen loopen: - ‘Gij gaat naar Memphis?’ - ‘Eene mooie stad!’ - ‘La reine des cités!’ zegt Nefté. ‘Maar toch niet zoo mooi als de vlakten van Champagne!’ zegt de onschuldige Jephtèle. Nefté, die altijd door met Azaël, als eene echte Memphisienne coquetteert, zingt eene aria, waarin zij nu het leven te Parijs beschrijft, waar ‘L'oeil admire,
Le coeur désire;
Tout respire
La volupté,’
terwijl zij (con furore) er bij voegt: ‘Les danses animées,
De vos âmes (!) charmées,
Vont attiser les feux!’
wat de natuurlijke uitwerking heeft, dat ‘Sur ce rivage
| |
[pagina 191]
| |
L'air est si doux,
Que le plus sage
Dit avec nous:
Pour seul ministre
Prends le plaisir!
Au son du sistre
Il faut jouir!’
Amenophis, die tot dusver meer gegeten dan gezongen heeft, verzekert echter, om Nefté's beschrijving van Memphis klem bij te zetten: ‘C'est là que l'on sait vivre,
C'est là qu'on est heureux!’
Een zoo karakteristiek Egyptische uitroep, dat men haast in verzoeking komt te gelooven, dat de heer Scribe op een zeer vertrouwelijken voet staat met bovengemelden obelisk, die hem allerlei dingen van de Egyptenaren verteld heeft, welke andere menschen niet weten. Na het souper gaan de gasten op de meest poëtische wijze naar bed, terwijl Azaël een sigaartje opsteekt, of liever met papa een duo zingt, en met behulp van Jephtèle, die hem gaarne die vreugde gunt, na eenige zwarigheid den ouden heer overhaalt, hem naar Parijs te laten vertrekken, om diens handelsbelangen aldaar waar te nemen, die anders door zijn homme d'affaires, zekeren Jerobeam, bestuurd worden. De oude heer geeft zijne toestemming, dat moet men bekennen, met tegenzin; maar hij geeft ook een talrijk ‘escorte qui porte, sous tes ordres, mon fils, une part des trésors pour toi seul amassés!’ Waarop de jonge provincial, met eene echte Parijsche buiging hem antwoordt: ‘O mon père! je vous rends grâce! C'est trop!’ Maar hij weigert toch niet het geld mede te nemen, evenmin als de sjerp, un gage d'amour, die Jephtèle van haar eigen dun middeltje loswindt, om ze op zijn Egyptisch aan haar fiancé mede te geven. Men neemt teeder afscheid van elkaar; men is aan het einde van het eerste bedrijf, en Azaël, in gezelschap van Amenophis en van die verleidelijke Nefté, neemt plaats op zijn kameel, in den achtergrond, om met dezen convoi de grande vitesse naar Parijs-Memphis- te gaan. Zoodra het scherm bij het begin van het tweede bedrijf opgaat, is men te Memphis, op de Boulevards, en links is het Café du Cardinal, vóór hetwelk een tafeltje gereed staat voor Azaël en zijn vrienden, vlak tegenover den tempel van Isis, aan de rechterhand van den toeschouwer. Azaël stijgt uit zijn coupé, eene | |
[pagina 192]
| |
boot op den Nijl, altijd vergezeld door Amenophis en Nefté, met wie hij nu op een zeer vertrouwelijken voet schijnt te staan; want terwijl het volk (het is in den kermistijd), door elkander woelt en danst en zingt, vertrouwt Azaël aan Amenophis: ‘Oui j'ai fait en trois mois des progrès à Memphis!’ en fluistert tevens zijne dame in het oor: ‘Et ton amour, Nefté!’ Waarop de kuische schoone hem waarschuwend antwoordt: ‘Prenez garde! - Mon frère Nous observe!’ En Azaël lachend herneemt: ‘Qu'importe! Il est de mes amis!’ Waardoor de opmerking van dezen quasi broeder Amenophis, - ‘Comme dans nos cités la jeunesse se forme!’ ten volle gerechtvaardigd wordt. Inmiddels verschijnt de stier Apis, vergezeld door Bocchoris en zijn volgelingen, en de heer Scribe, die geene gelegenheid heeft op het tooneel ophelderende noten te laten voorzingen, geeft ons in zijn libretto, aan den voet van p. 12, de volgende geleerde conjectuur: ‘Le Boeuf Apis est une des incarnations d'Osiris, qui présidait à l'agriculture. Telle est problablement et sans qu'on se doute de sa haute antiquité, l'origine de la cérémonie qu'on célèbre encore de nos jours, en Carnaval: La promenade du boeuf gras!’ Tot aan de hoofdletters toe, waarin de laatste woorden gedrukt zijn, is alles een uitvloeisel van het vruchtbare brein van het geachte lid der Académie de France, en gij zult het mij dus vergeven, indien ik niet meer onderscheid zie tusschen Memphis en Parijs, als hij tusschen Apis en den gemesten Os. Het Egyptische volk op het tooneel ergert zich zeer, dat de Nijl niet wassen wil zooals het behoort, terwijl de onnoozele halzen er onder den hoogepriester omgeven en hem daarover ondervragen. Bocchoris ‘chante sans leur répondre;’ eene aria, die met het Egyptisch refrein eindigt: ‘Que tout est bien ici bas,
Quand on sort d'un bon repas!’
Eindelijk geeft hij hun toch de belofte van spoedige hulp, en het Egyptisch volk, dat echt Fransch is ten dien opzichte, zingt onmiddellijk: ‘Honneur au sage Bocchoris!
L'élu, le favori d'Isis!’
Deze Elu van het Fransch-Egyptisch volk betoont hoezeer hij deze gunst verdient, evenals andere Elus, door het volk zoo veel mogelijk voor den gek te houden, en zoekt de schoone Nefté over te halen, hem in den tempel van Isis, evenals vroeger, te bezoe- | |
[pagina 193]
| |
ken, en klaagt er over, dat zij zulks in zoo langen tijd niet gedaan heeft; terwijl hij er bijvoegt, als waardige priester, zoo niet van Isis, tenminste van eene andere godin: ‘Vous y rendre en secret est pourtant si facile!
Grâce à cet escalier, habilement masqué, -
Ce passage inconnu, que je vous indiquai.’
Men begrijpe de verontwaardiging der schoone Nefté! - die hem bedankt, sedert men de grisettes uit het Chateau-Rouge, ‘Les danseuses du Delta’ tot die, - mysteriën toelaat. Vooral is hare ijverzucht gaande gemaakt door de schoone Lia, ‘Aux regards langoureux, aux danses si légères,’ die op dit oogenblik op het tooneel verschijnt en aan Bocchoris, met eene bekoorlijke naïeveteit in haar pas, volgens het libretto belooft, ‘qu'elle sera exacte au rendez-vous,’ dien hij haar geeft ‘pour ce soir! à minuit!’ De waardige prelaat keert nu in den tempel terug, en Lia danst een pas-seul voor Azaël, die, evenals het halve publiek, verrukt is, en haar allerhande schoone bijouterieën aanbiedt, die zij echter versmaadt, terwijl zij hem de sjerp van Jephtèle ontfutselt, hoewel hij haar verzekert, dat het een ‘gage d'amour’ is, dat hij behouden wil. Maar de schoone danseuse fluistert hem in het oor, door middel van eenige zeer kunstige sprongen, dat hij deze herinnering aan zijne Jephtèle alleen terug krijgen kan, als hij ze zelf bij haar komt halen! ‘Ah! - viens le prendre!
A-t-elle dit... courons!’
En hij is op het punt haar te volgen, als de schoone Nefté hem terughoudt, en hem voor het oogenblik uit de strikken van Lia's sjaal-dans rukt, om hem des te vaster in haar eigen net te knoopen. - Men neemt plaats aan de tafel en speelt, en Lia, die niet begrijpt waarom Azaël haar niet volgt, slaat het hooge spel gade, waarbij de zeer afgetrokken landjonker schatten verliest. Kunt gij niet gissen wat volgt? Lia's eergevoel kan niet dulden, dat Azaël bedrogen wordt; zij kijkt steeds ongezien over zijn schouder; eindelijk: ‘arrêtant de sa main les dés dont se sert Aménophis, elle s'en empare et montre à Azaël, qu'ils sont plombés!’ Ja, vriend, het is zoo; deze oude Egyptenaren zijn niets anders dan ‘des Grecs,’ en Azaël is natuurlijk woedend, vooral daar Lia hem bij deze gelegenheid ook te kennen geeft, - ditmaal meer met de handen dan met de voeten, - dat Nefté de zuster niet is van Amenophis - en ‘portant la main à son coeur, elle semble dire: l'amour seul les unit!’ Er volgt, dat spreekt vanzelf, een hevige twist tusschen de twee dames en de twee heeren, waarbij de roulades van Nefté en | |
[pagina 194]
| |
‘une double pirouette’ van Lia bijzonder treffend zijn; het einde van het lied is, dat Nefté en Amenophis ‘disparaissent par le fond,’ terwijl Azaël, in den pavillon à gauche, Lia ophoudt en voor haar voeten valt. Wees nu voorbereid op iets verbazend aandoenlijks en verrassends. Ik zal den heer Scribe zelven laten spreken. ‘Il parait dans ce moment un vieillard appuyé sur une jeune fille et s'avançant lentement au milieu de la place. Tous deux portent le costume des Hébreux.’ Wederhoud uw tranen als gij kunt! - het is Ruben, die zijn zoon, - het is Jephtèle, die haar verloofde zoekt! De oude heer schijnt eenigszins versuft te zijn. In plaats van zich bij de politie te vervoegen, vraagt hij aan alle menschen, die hij ontmoet, of zij zijn verloren zoon ook gezien hebben, en wordt met die minachting behandeld, waarmede men te Memphis un provincial en een Jood altijd behandelt; onder andere menschen, die hij naar Azaël vraagt, bevindt zich ook deze zelf, die zijn gezicht zorgvuldig in zijn Almaviva verbergt en tot antwoord geeft: ‘Il n'existe plus!’ Ruben verbergt natuurlijk het gezicht in zijn handen om te weenen, en om Azaël de gelegenheid te verschaffen tegen Jephtèle te knipoogen en haar te verzoeken den ouden heer in zijne onwetendheid te laten, en hem zelven een rendez-vous te geven: ‘Au bord du Nil, et sous le grand palmier Voisin du temple!’ Men begrijpt dat Jephtèle geen oogenblik aarzelt, om dezen bescheiden wensch te voldoen, en de beide vreemdelingen gaan naar hun logement terug, terwijl Nefté Azaël komt halen, om hem mede in den tempel te nemen, en hem te bewijzen, dat ook Lia even, ja - even kuisch en getrouw is als zij zelve. Het tweede bedrijf is uit; als het u niet verveelt, moeten wij ook nog de overige bedrijven zien; ik zeg zien, en niet hooren, omdat het laatste niet noodig is, - ten minste er is zeer weinig in de muziek, dat u eenig genoegen aandoet: ze is doorgaans even dun als de gewaden der Almèes. - Weet gij, dat ik dankbaar ben, dat wij geen Hollandsche dames bij ons hebben? - Wij moeten het Heiligdom bezoeken, ‘réservé aux mystères d'Isis,’ en ik weet niet, of het haar zou stichten, om in deze godsdienstige plechtigheden ingewijd te worden. - Welk een prachtig zinverbijsterend tooneel vóór ons! - Op den achtergrond eene zeer breede en hooge trap leidende naar een ander gedeelte van den tempel, dat door zware draperieën afgesloten is; op de trap liggen, zitten en staan ‘lesinitiés aux mystères,’ zijnde voornamelijk dames in zeer korte rokken en | |
[pagina 195]
| |
zeer lage japonnen, die door haar gebaren eene zekere verheuging aan den dag, of aan den nacht, leggen, die niet geheel en al van godsdienstigen aard schijnt. Rechts op den voorgrond zitten Bocchoris, Manetho, Canope en Lia, ‘couronnés de fleurs,’ aan tafel. Men danst er om heen; men zingt een koor met het refrein: ‘Et buvons les vins exquis
Réservés pour Osiris!’
Lia staat op en wil dansen, ‘et comme accablée par la fatigue et l'ivresse elle chancelle et tombe sur le canapé à droite.’ Zij ligt er in zulk eene aanvallige houding, dat haar volgelingen verrukt zijn, en haar in de elegantste poses omgevende, zingen: ‘O beauté piquante!
Divine bacchante, enz.,’
terwijl, vriend Bocchoris, die waardige geestelijke, ‘déjàétourdi par le vin,’ er tusschen in bromt: ‘My stères ineffables
Du vulgaire incompris!
En secret sur nos tables
mangeons le boeuf Apis!’
Dit dronkenmansdenkbeeld van den heer Scribe, - ik meen van Bocchoris, - dient tot inleiding voor de dronken houding van het geheele gezelschap, dat langzamerhand met zingen, dansen en drinken uitscheidt en in slaap raakt, bij welke gelegenheid de hooge trap op den achtergrond en de sofa's en kussens op de avant-scène vooral strekken om de bekoorlijke gestalten der dames te doen uitkomen, welker schoonheid en toilet den smaak der Egyptische priesters zeer veel eer aandoen en niets te wenschen overlaten. Wij komen nu tot een meesterlijken zet van den heer Scribe; gij zoudt wellicht genegen zijn te vergeten, dat gij in een tempel waart? - Dit begrijpt hij: dus is het eerste woord, dat Nefté zingt, als zij met Azaël aan de hand door een zijdeurtje binnentreedt: ‘Des prêtres de Memphis,
C'est l'asile sacré!’
‘Maar houdt u stil!’ gaat zij voort, ‘want als men u ontdekt, zijt gij des doods!’ - Wat zijdelings bevestigd wordt door Bocchoris, die in den slaap weer zingt: ‘Mangeons le boeuf Apist!’
Wat Azaël zich natuurlijk niet behoeft aan te trekken. Het doel van dit bezoek van Nefté met Azaël in den tempel, is om hem te overtuigen van de lichtzinnigheid van Lia, iets waaraan Azaël tot dusver niet heeft kunnen gelooven, daar de Almées wegens hare getrouwheid steeds bekend waren. Als hij zijne nieuwe beminde in de armen van Bocchoris op de sofa slapende vindt | |
[pagina 196]
| |
kent zijne woede dus geen grenzen, en hij roept uit, met begeleiding van het orkest: ‘Ah! tant de perfidie égare ma raison!
en wekt door zijn onbeleefd geschreeuw al de aanwezigen, die ten hoogste verstoord zijn, dat een oningewijde het waagt, het heiligdom te schenden door zijne tegenwoordigheid. Men dreigt hem met den dood; maar hij koopt dien af, door de belofte van zich te bekeeren, en zich te laten inwijden, en men sleept hem voort, om de voorbereidende plechtigheden te ondergaan. Men meldt bij deze gelegenheid den hoogen priester, dat de Nijl steeds vallende en het volk steeds morrende is, en Bocchoris, die eenigszins knorrig schijnt, dat men hem uit den slaap heeft opgewekt, antwoordt eerst: “Que veut-on que j'y fasse?”
Maar is tevredengesteld zoodra hij verneemt, dat men slechts een slachtoffer vraagt, dat in het water moet geworpen worden. Hij zegt dus, volgens het libretto, “avec bonhomie:”
J'y consens volontiers!’
en men brengt hem Jephtèle, - die men onder den palmboom, op Azaël wachtende, gevonden heeft, - als het offer door Isis aangewezen. ‘Qu'elle est jolie’
roept Bocchoris uit, en en galant homme, besluit hij, zoo vele bekoorlijkheden niet aan den Nijl te verspillen. ‘Men late mij alleen met het slachtoffer,’ zegt hij, ‘ik moet haar aan de Goden wijden!’ en een tête à tête begint van eenigszins vertrouwelijken aard. Hij verzekert Jephtèle van zijn hoogachting en van zijn wil en zijne macht om haar te redden, en deze natuurlijk zeer dankbaar voor zijne beleefdheid, en zijn grijs hoofd in aanmerking nemende, antwoordt: ‘Séparée hélas de mon père,
C'est vous qui le remplacerez!’
‘Qui? Moi? Pas tout à fait!’ - herneemt Bocchoris, ‘avec dépit, en hij is bezig met haar op eene zeer duidelijke wijze zijn bedoelingen te verklaren, die hare goedkeuring echter niet verwerven, als hij gestoord wordt door Azaël, die als gesluierde Neophyte optreedt, en na eenige aarzeling Jephtèle herkend hebbende, haar ter hulp snelt, en met eene blikken bijl, die hij van een altaar opneemt, Bocchoris en zijn verdedigers verdrijft. Hij zoekt nu met Jephtèle te ontsnappen, maar kan de geheime deur, door welke hij binnengekomen is, niet meer vinden, en de toestand der geëngageerden wordt eenigszins netelig. Gelukkig echter verschijnt Lia weer op het tooneel, eene dea ex machina, met haar Almées, en Jephtèle als danseres verkleed, wordt door haar gered. Azaël blijft terug; waarom weet men niet juist, daar hij best mede | |
[pagina 197]
| |
zou kunnen gaan; maar dan zou het stuk uit zijn en dat is het nog lang niet, hoewel wij tot het vierde bedrijf gekomen zijn; want tot slot van het derde, wordt Azaël door de priesters gegrepen, en door Bocchoris als offer aangewezen, om in den Nijl gesmeten te worden, - wat hij ook zekerlijk verdient, - niet waar? ‘Tin, tin, tin, tin, tin!
Voici le matin!’
is het zeer dichterlijke begin van het vierde bedrijf. Dat Tin, tin, tin, verbeeldt het geluid der klokjes, welke, zooals de heer Scribe weet, de kameelen om den hals dragen, en wij hooren dit lied aan den rand der woestijn zingen door Nimrod en zijn kameelhoeders, onder welke jonker Azaël letterlijk ‘verzeild’ is geraakt, want hij is door Nimrod uit den Nijl opgevischt, en tot slaaf gemaakt, en hoedt nu kameelen in plaats van de minder dichterlijke zwijnen van de parabel. Eigenlijk echter hoedt hij de kameelen niet, want hij slaapt, en ‘ce fainéant,’ zooals zijn meester hem te recht noemt, wordt onzacht door den grooten Nimrod met den stok uit zijn sluimer opgewekt. Hij moet aan het werk en zoodra hij van het tooneel af is, treden Nefté en Amenophis weer op, die opnieuw op reis zijn en postkameelen besteld hebben bij Nimrod. Nefté verzekert: ‘De Memphis et de Babylone
Je fuis la splendeur monotone,’
en dat zij het genoegen elders gaat zoeken, wat haar niet ontbreken zal, daar: ‘C'est la beauté,
C'est la volupté,
Quirègnent sur terre,’
en dus heeft zij ook onbetwistbaar gelijk, als zij verder uitroept: ‘Sages courbez la tête!
Rois tombez à genoux!
Toujours la plus coquette
Triomphera de vous!’
Niemand zal het hart hebben het echt Egyptisch gevoel dezer twee laatste regels te betwisten, die ook zoo poëtisch schoon zijn! Inmiddels komt natuurlijk Azaël, wat ik straks vergeten heb te zeggen, als slaaf gekleed, terug, en daar Amenophis hem niet herkent, spreekt hij hem tamelijk barsch aan en beveelt hem: ‘Ote-nous ces manteaux, et défais nos sandales!’ wat hij ten spoedigste wenscht gedaan te krijgen, om de rafales van den simoum, die opkomt, te ontgaan. - Men ziet dus, dat het verkeerd is, als men gelooft, dat de Oosterlingen zich zooveel mogelijk instoppen als die gevaarlijke wind zich verheft. De obelisk heeft weder den heer Scribe dienaangaande geheel anders ingelicht! Azaël, die wel voor stalknecht moet spelen, wil echter volstrekt geen schoenen poetsen, en dit heeft een herkenningstooneel ten ge- | |
[pagina 198]
| |
volge, gedurende hetwelk hij op eene hardvochtige wijze door zijn vroegere vrienden bespot wordt, die eindelijk vertrekken, terwijl Nefté, op het oogenblik, dat zij weggaat, hem minachtend teruggeeft, ‘Ce gage précieux,’
de sjerp van Jephtèle! Men begrijpt hoe Azaël door het gezicht van dit aandenken getroffen wordt, dat overigens reeds half versleten is; want hij zingt met tranen in de stem: ‘Pauvre et simple parure,
Si modeste et si pure, -
De moi vient ta souillure!’
en zich verder aan allerhande bedroefde herinneringen overgevende, valt hij in zwijm, - neen, - in slaap! In den slaap droomt hij, en wij zien zijn droom op het tooneel. Het spreekt vanzelf, dat hij van het vaderlijk huis droomt, en dat hij het dal van Gessen in den dut wederziet; maar het spreekt niet, dat het bij die gelegenheid voor den heer Scribe noodig was weder een weinig te profaneeren en, om het zachtste woord te gebruiken, men moet zich ergeren als: ‘Azaël voit apparaître l'ange qui servit de guideautrefois au jeune Tobie,’ en die hem nu den weg van het einde van het vierde bedrijf naar huis wijst. Het vierde bedrijf begon met den morgen, het vijfde begint met den avond; welke vruchtbare verbeelding heeft toch die heer Scribe! ‘Amis, voici le soir,
La journée est finie!’
Deze syllogismen zingen de dienaren van Ruben, want wij zijn weder te Gessen, waar Jephtèle en haar oom steeds Azaël zitten te beweenen, hoewel de papa het niet weten wil. ‘Zult gij hem niet vergeven?’ zingt Jephtèle. ‘Wel neen!’ zingt papa. ‘Dat behoeft ook niet; want hij komt toch niet weder!’ - Wij echter weten het tegendeel, en zijn volstrekt niet verrast, als beiden het tooneel aftreden, om Azaël te zien opdagen ‘qui s'avance en chancelant, s'arrête et jette sur tout ce qui l'entoure un regard attendri.’ Het verrast ons verder ook niet, als Jephtèle weder optreedt, en de twee minnenden zich in een duo verzoenen; - eu dat papa Ruben ook opkomt en een tweede duo noodig is, om ook hem te verzoenen, en dat de drie verzoenden een terzet zingen, dat op een slotkoor uitloopt, waaraan al de dienaren deelnemen, zoodra Ruben hen roept met dewoorden: ‘J'avais perdu mon fils, et je l'ai retrouvé!’ en dat het scherm valt te midden der ‘bravo's van het publiek. Gij en ik echter, wij stijve vertegenwoordigers van het Noorden, hebben niet ‘bravo!’ geroepen; wij nemen onze hoeden en gaan | |
[pagina 199]
| |
langzaam onder het gewoel huiswaarts, en terwijl wij langs de steeds nog druk bezochte Boulevards slenteren, gaan mij, en wellicht u ook, de volgende gedachten door het hoofd: Wij zijn teleurgesteld door de muziek, die schraal en weinig boeiend is; wij zijn getroffen door de heerlijke decoraties, door de prachtige mise-en-scène, door het volmaakte spel en zang en dans der acteurs. - Maar, en dit is de schaduwkant van de zaak, dien geen pracht en heerlijkheid verbergen kunnen, wij zijn verontwaardigd door het profane; wij walgen van de onzedelijkheid der geheele vertooning; wij schrikken voor het verleidelijke van al wat wij gezien hebben; wij lachen over den onzin van allen aard, dien de heer Scribe heeft gedebiteerd in zijn libretto; wij hebben medelijden met het publiek, hetwelk sedert twee jarenGa naar voetnoot(1) - en twee jaren zijn voor Parijs eene eeuwigheid, - zóó iets bespottelijks bestendig naloopt en toejuicht, en wij huiveren voor het denkbeeld, dat langzamerhand het vergif zich verspreidt, en dat de tijd niet meer ver verwijderd mag zijn, waarop men ook dergelijke voorstellingen in Nederland zal dulden, zoo niet toejuichen. Men hale toch niet de schouders op bij deze woorden: men wijze mij niet op de meeste opera's, die zoo bemind zijn; men zegge mij niet: ‘Gij overdrijft; gij zijt stijf; gij zijt niet op de hoogte!’ - Zie, - behalve het stuk, dat ik pas beschreven heb, ben ik in de gelegenheid geweest ‘Le Juif errant’ te zien, die beurtelings met den ‘Verloren Zoon’ de Parijzenaars avond op avond tot zich trekt. De ‘Wandelende Jood’ is nog profaner, nog ergerlijker, nog walglijker dan l'Enfant Prodigue! De engel met het vlammend zwaard komt meer dan eens te voorschijn op het tooneel; de stem van Hem, die de engelen geschapen heeft, wordt er gehoord; de dag des laatsten oordeels wordt er - half als pantomime, half als tableau vivant, - vertoond, en de pracht en volmaaktheid en het schitterende der decoraties, en in dit laatste stuk, de degelijke muziek, dienen slechts om het geheel nog verléidelijker te maken. Ik heb in Londen, in andere groote steden vele, zeer vele opera's gezien, even zoo goed als in Parijs, en zelfs daar waar de muziek mij verrukt heeft, heb ik mij met een bedroefd hart eindelijk nedergelegd en mij zelven, en soms ook wel anderen, maar steeds tevergeefs gevraagd, waarom toch eene opera-voorstelling en een onzedelijke vertooning meestal hetzelfde zijn? Zou het nu te Parijs eene onrechtvaardigheid zijn, als dezelfde Sergens de Ville, welke in de openlijke danszalen waken, dat de cancan met décence gedanst wordt, ook op het tooneel stonden, om de danseuses te controleeren? Dit is een barbaarsch denkbeeld, dat weet ik; maar er is den | |
[pagina 200]
| |
laatsten tijd zooveel barbaarsch in Frankrijk gebeurd, dat men dit licht door de vingers kan zien. |
|