bewustheid, komt ook het besef der ware reden van de slapeloosheid.
‘Het is niet mogelijk!’ men springt uit het bed; met angstige hand steekt men de kaars op, en men ziet - de rustverstoorders, die zich noch aan klepperlui, noch aan politie-reglementen storen, die erger dan de jakhals van Egypte, niet het doode lichaam, maar den levenden mensch verslinden! Ze kruipen in trage rijen, met opgezwollen lijven, - opgezwollen met uw bloed, - langs het vuile behangsel, naar boven; - ze vluchten, langzaam voortsukkelende, in walglijke troepen, door het licht verschrikt, over de witte dekens, die met beweegbare pestvlakken bespat schijnen. - Gij verheft de moordlustige handen en uw oog ziet ze opgezwollen, en met vuurroode builen bedekt; - gij deinst verschrikt terug; gij verbeeldt u, dat gij ze voelt over u heen kruipen, in myriaden, op uw nek, achter het oor, onder uw armen! De Indiaansche oorlogsdans is eene kleinigheid bij de sprongen vergeleken, waarmede gij uw pogingen vergezelt, om den vijand te ontdekken en te ontwijken. Maar waarheen? Het horloge wijst op halftwee; er is geen geluid meer in huis of op straat; het is te laat, of te vroeg, om naar een ander logement te vertrekken; hoe nu den nacht verder door te brengen, totdat de terugkeerende dag u verlost?
Er is een groote leuningstoel in den hoek van de kamer; gij installeert u er in; geen fauteuil van het Instituut is ooit meer gewenscht geweest!
Daar valt uw oog op den gebeeldhouwden, rijk versierden, houten rand; - gij springt weer op; de vijand marcheert er op aan, tot den aanval! Nu is het uit! gij kunt nergens meer redding vinden; zelfs als gij midden in de kamer staat, gevoelt gij, in uwe verbeelding tenminste, hoe ze over uw bloote voeten heenkruipen, het been op, - stap voor stap, - bah! - Er staat eene gepolijste, ronde tafel midden in het vertrek. - Het is het laatste toevluchtsoord. Gij springt er op, zet het licht voor u op den schoorsteenmantel, en met onder u gekruiste beenen, zit gij als een Oostersche afgod op zijn voetstuk, totdat het gewenschte morgenlicht het slachtoffer bevrijdt!
En waar is nu de vijand? Verdwenen; - nergens een spoor er van te zien, dan op uw eigen verminkte ledematen; geen Eugène Sue heeft zich ooit iets vreeselijkers verbeeld! Snel de koffers weer gesloten en weg!
Zoo was mijne eerste nachtrust te Parijs, in het hôtel, waarheen de noodlottige commis-voyageur mij gezonden had; en ik vreesde ook een storm er bij, toen ik het verliet; ik werd aangenaam verrast. Het was nog vroeg; de slaperige portière, die zich niet scheen ontkleed te hebben, dommelde nog in haar grooten stoel. De dikke waard was nauwelijks wakker, en maar half gekleed.