Aan den heere ***, te Arnhem.
Waarde Vriend,
Gij zijt het geweest, die het plan ontwierp van een reisje naar Parijs verleden zomer, dat wij ook eenige weken later, met nog een paar goede vrienden, ten uitvoer gebracht hebben.
Ons tochtje heeft menige hoogst aangename herinnering bij mij achtergelaten, die ik deels op reis, deels weder hier te huis in de volgende losse schetsen heb zoeken op te teekenen. Ook dit was gedeeltelijk een gevolg van uw raad, en van mijn lust om een boekje uit te geven, dat voor hem, die Parijs en de Franschen kent, eenige indrukken, welke met den tijd verflauwd, of met de omstandigheden veranderd zijn, zou verlevendigen, en dat aan hem die dit voorbeeldig volk aan de oevers der Seine nooit opgezocht heeft, eenige onderhoudende tooneelen zou opleveren.
Ik heb mijn best gedaan, den inhoud van mijn boekje door den titel te doen kennen; dus behoef ik voor u en mijn overige vrienden, en zelfs voor het publiek er geen woord meer van te zeggen; - wat de heeren recensenten betreft, tot die behoef ik mij ook niet met eenige inlichtingen te wenden; - zij weten immers altijd beter dan de schrijver zelf, wat hij met zijn werk bedoeld en begaan heeft?
Ik draag deze schetsen aan u op, omdat ze aan u haar ontstaan te danken hebben, en ik de hoop heb, dat bij de vele blijken uwer welwillendheid, die ik in den loop onzer lange vriendschap ontvangen heb, gij ook dat zult voegen, van ze even hartelijk aan te nemen als ze u welmeenend aangeboden worden.
Ik wilde, dat ik verzekerd kon wezen, evenveel toegevendheid bij de beoordeelaren en bij het publiek als bij u te vinden voor
Uw oprechten vriend,
M.P.L.
Arnhem, 15 Febr. 1853.