| |
| |
| |
XX.
Raadgevingen aan eene teedere moeder.
Aan den Redacteur van de Arnhemsche Courant.
Mijnheer de Redacteur!
Mag ik voor dit schrijven, dat ik u overigens verzoek als geheel en al confidentieel van aard te beschouwen, een plaatsje in uwe courant verzoeken? Ik zal u met weinige woorden uitleggen, wat mijne bedoeling daarmede is. Eergisterenavond, mijnheer, was ik op eene speelpartij hier ter stede, en vond mij, eer wij de kaarten in handen namen (waarna natuurlijk alle conversatie afgesneden was), in een druk gesprek gewikkeld met de vrouw des huizes. Het is eene charmante vrouw, mijnheer, wezenlijk, - en schatrijk, en zij heeft een man, die ook schatrijk is, en een eenig dochtertje, dat schatrijk wordt. Deze dame, mijnheer, heeft ook, gelijk men zegt, veel ‘lectuur,’ - het spreek vanzelf Fransch, - en babbelt heel aardig over alles ‘wat er was en wat er is en wat er zijn zal,’ en denkt, tusschenbeide, verbazend diep.
Dit is vooral het geval, als zij zulk een ouden heer als ik ben, naast zich heeft; en als men haar keurig toilet en haar fijn beschaafde manieren bewonderen moet, dan is het ook wezenlijk dubbel bewonderenswaardig gade te slaan, hoe ernstig en aandoenlijk zij zich aftobt over dingen, die anders weinig van beteekenis zijn. Onder andere, over de opvoeding harer dochter.
‘Mijnheer Smits,’ zeide zij tot mij, ‘toe! gij moest mij een goeden raad geven! Mijne Lucie wordt morgen drie jaren oud; ik zit met dat lieve kind verlegen. Gij hebt tusschenbeide het een en ander over opvoeding geschreven. Zeg me nu eens, hoe ik het aanleggen moet, om mijn dochtertje, zooals het haren stand en haar vooruitzichten betaamt, op te leiden?’
‘Mevrouw,’ hernam ik, ‘dat is moeilijk zoo in één oogenblik te zeggen; ik zelf heb geen dochter - en me dunkt, niemand behoeft eene verstandige moeder, zooals mevrouw ***, daarin te hulp te komen.’
‘Och,’ hernam mijne waarde vriendin, ‘ge weet niet hoe mijn tijd bezet is; - want met diners, en concerten, en bals, en speelpartijen, en visites, en de vele vereenigingen, van welke ik lid of directrice ben, blijft mij slechts weinig tijd over, om mij met mijne dochter op te houden. Ik denk wel ontzettend veel er over; maar ben waarlijk niet in staat, zelve iets voor haar te doen. En nu,’ zeide zij met een onwaardeerbaren glimlach, ‘heb ik één verzoek aan u; geef me toch eens bij gelegenheid, als ge den tijd
| |
| |
hebt gehad er goed over na te denken, - een plan van opvoeding! Zoo op papier; - toe! Morgen krijg ik het van u, niet waar?’
Ik gevoelde mij zeer gevleid door deze uitnoodiging, en liet mij dus gemakkelijk overhalen, om er aan te voldoen, maar verzocht, eer wij ons partijtje begonnen, eenige inlichtingen, omtrent den aard van de opvoeding, welke het meisje ontvangen zou
‘Het spreekt vanzelf,’ zeide de moeder; ‘eene goede opvoeding. Eene allerbeste opvoeding! Eene opvoeding, die mijne dochter in staat zal stellen, in de wereld met glans te paraisseeren en bewonderd te worden, - haar veel kennis zal geven zonder pedanterie, en haar verstand ontwikkelen, zonder hare rede te bederven!’
Dat was mij wat hoog.
‘En haar hart?’ vroeg ik.
‘Bêtises!’ zei de moeder. ‘Een hart heeft men in de groote wereld volstrekt niet noodig.’
‘O! en haar gevoel?’ - hernam ik.
‘Moet zij in alle opzichten weten te verbergen, of liever, zoo mogelijk, men moet het niet bij haar ontwikkelen; - het gevoel is altijd in strijd met les convenances.’
‘Ja,’ antwoordde ik.
‘Wat nu de huiselijke deugden betreft’ hernam de lieve moeder, ‘moet zij volstrekt leeren de menschen zooals het behoort te recipieeren.’
‘Ja,’ antwoordde ik.
‘En musiceeren en teekenen en borduren,’ vervolgde de moeder.
‘En het opzicht voeren over de huishouding,’ zei ik, ‘en gedienstig en vlug zijn, en het huis te beschouwen, als haar bijzonder rijk, waar zij vooral,-’
‘Mijn waarde vriend,’ viel mij de moeder in de rede, ‘gij vergeet, dat Lucie altijd eene huishoudster onder zich zal hebben.’
Ik begreep, dat ik mij leelijk vergist had, en niets maakt den mensch meer verlegen, dan zich tegenover eene beminnelijke vrouw te vergissen; in mijne verlegenheid verviel ik van kwaad tot erger.
‘Dan behoeft uwe dochter volstrekt niets te weten van koken, en inmaken, en kousen stoppen en de wasch?’ vroeg ik, met beide handen een denkbeeldig tafellaken, of zoo iets, rekkende.
‘Quelles horreurs!’ riep de moeder, met een zachten gil, zich de ooren toehoudende. ‘Foei!’
‘En het godsdienstig onderwijs?’ vroeg ik, zoodra ik een beetje tot bedaren gekomen was.
‘Dat is iets anders!’ hernam de moeder. ‘Wij zullen bijtijds zien, welke dominee het meest in trek is, en bij hem zal zij hare belijdenis doen.’
| |
| |
‘Dus bij mijn plan voor hare opvoeding, behoef ik mij volstrekt niet om de godsdienstige ontwikkeling van uw kind te bekommeren?’ zei ik.
‘Volstrekt niet!’ antwoordde de moeder. ‘Dat is eene geheel afzonderlijke zaak, en heeft met de opvoeding niets te maken. Maar kom, ons tafeltje wacht ons; morgen krijg ik uw schriftelijk plan; vergeet dat niet! - Geene weigering,’ zeide zij, ‘ik ben er niet aan gewoon, dat men mij iets weigert.’
Ik boog zeer diep, mijnheer de Redacteur, geleidde haar naar het speeltafeltje, speelde zeer slecht den geheelen avond, omdat ik altijd door zat te tobben over hetgeen van mij gevergd werd, en toen ik te huis kwam, daar ik niet slapen kon, heb ik onderstaand plannetje ontworpen.
Eer ik het indien aan mijne bekoorlijke vriendin, wenschte ik het aan uw lezers bekend te maken, opdat, in geval er gegronde aanmerkingen op komen, ik in staat gesteld mag worden, het bijtijds te verbeteren. Ik heb mevrouw *** verzocht tot het einde van de volgende week met mij geduld te hebben.
| |
Plan van opvoeding voor eene jonge dame, welke in de groote wereld schitteren moet, en zich niet behoeft met de huishouding en dergelijke ‘horreurs’ op te houden.
Daar een kind, in deze gelukkige omstandigheden geplaatst, veel moet weten, kan men niet te vroeg met het onderwijs beginnen.
Het is louter gekheid, te gelooven dat kleine kinderen spelende kunnen leeren. Door te spelen, leeren ze niets anders dan om alle vormen en goede manieren te vertrappen, waarbij ook dikwijls de nagels aan de vingers bedorven, of de hand op een andere wijze misvormd wordt.
Het eerste wat een kind moet leeren, is Fransch te spreken. Hollandsch heeft geen vrouwelijk wezen in de groote wereld noodig. (Sedert de invoering van de rechtstreeksche verkiezingen en dergelijke latheden, moeten de mannen ten minste vlug hunne moedertaal kunnen spreken). Om een kind Fransch te leeren, volge men het volgend recept: Men neme een Zwitsersche gouvernante en sluite haar en het kind te zamen op gedurende acht uren daags, en met het vijfde jaar zal het kind het heerlijkste Zwitsersch-Fransch mogelijk babbelen.
Als men ook zorg draagt, de gouvernante te laten brutaliseeren door Hollandsche dienstboden in huis, zal dat zeer heilzaam op het kind werken; want de haat, welke der gouvernante aldus voor de Hollanders ingeboezemd wordt, zal zij het kind leeren deelen, en reeds in de eerste jaren het afwennen van eene kleingeestige, bespottelijke vooringenomenheid met zijn vaderlandje.
| |
| |
Als men de gouvernante verder gebruikt om zoo wat den dienst van opperkamenier te vervullen bij mama, zal dit zeer heilzaam zijn, om bij de dochter een goeden smaak in haar toilet te ontwikkelen. In plaats van de laffe kinderboeken onzer dagen, is in uren van uitspanning het vlijtige bestudeeren van de prenten en lieve verhaaltjes van het modejournaal zeer aan te bevelen.
Overigens moet men niet alles aan de gouvernante overlaten. Geschiedenis, geographie, rekenen en dergelijke dingen, kan zij natuurlijk onderwijzen (met uitzondering wellicht van de vaderlandsche geschiedenis, wat ook niet noodig is); maar vooral voor de muziek, moet men den besten meester nemen, die voor geld te krijgen is. Het is noodzakelijk met de meeste voorzichtigheid bij deze keuze te werk te gaan.
Men leere het kind namelijk niets anders dan Italiaansche muziek. De Duitsche muziek is de pest voor een meisje, welks gevoel niet ontwikkeld zal worden; want ze is zóó eenvoudig en spreekt meestal zoo rechtstreeks tot het hart, dat het moeielijk is den waren kunstzin daarbij te ontwikkelen. De ware kunstzin leert ons echter de grootste tours de force hetzij met de stem, hetzij op een instrument uit te voeren, zonder eenige blijkbare inspanning. Dat heet de kunst zoo hoog mogelijk opvoeren. De loopen, trillers en roulades der Italiaansche meesters zijn bijzonder tot zulk een doel geschikt, en eenige hartstochtelijke Fransche romances zullen de ‘uitvoering’ van een jong meisje zeer krachtig maken. Als men zich verbeeldt, dat de woorden en strekking dezer romances niet altijd zeer zedelijk zijn, dan zeg ik ‘voor den reine is alles rein!’ en het is alleraardigst een onschuldig kindje van tien of twaalf jaren, met den meest mogelijken hartstocht en expressie ‘mourir pour toi!’ of zoo iets te hooren uitgillen, met een triller aan het einde, die alle glazen op tafel doet rammelen.
Als men bijtijds hiermede aanvangt, en een strengen dansmeester neemt, en de gouvernante behoorlijk oplet, dat het kind nooit krom zit op haar stoel, of niet scheef staat, enz., zal men het genoegen hebben te zien, dat een meisje met haar twaalfde jaar niets meer van die zoogenaamde ‘natuurlijkheid’ heeft, welke een onderscheidend kenmerk behoort te blijven van de kinderen der kleine bourgeoisie en dergelijk volk.
Daar er niets is, dat meer mesquin staat, dan eenzijdigheid, ben ik er sterk tegen een meisje al te lang onder dezelfde gouvernante te laten. Menschen, die bemiddeld zijn, kunnen ook veel beter doen, en in den beginne jaarlijks van gouvernante verwisselen. Met het vijftiende jaar, moet men het meisje de deur uitzenden, naar eene fashionable kostschool buitenslands, zoo ver mogelijk weg, waar behalve Fransch ook andere beschaafde talen gesproken worden, en natuurlijk de Hollandsche taal en Hollandsche zeden en gebruiken geheel en al onbekend zijn.
| |
| |
Op zulk eene inrichting zal het meisje zeer veel kunnen profiteeren.
In de eerste plaats, hoe weinig ook eene goede moeder van hare dochter gezien heeft te huis, blijft het natuurlijk, dat het kind, - (want het is vreemd, maar zoo een onnoozel schepseltje schijnt er behoefte aan te hebben), - zich toch op eene zekere wijze aan haar hecht, en mamaatje in alles tracht na te streven en na te doen. Niets nu kan onaangenamer zijn voor eene nog jeugdige, schoone moeder, dan om eene lang opgeschoten dochter te hebben, die haar in alles navolgt, en dus eene soort van mededingster wordt, - wat, op onschuldige wijze, het teedere moederhart dikwerf grieven moet.
Dit wordt voorkomen, door de dochter tot hare volmaking, buitenshuis te doen, waar haar niets meer aan hare ouders of haar vaderland herinnert. Het is haast ongelooflijk hoe spoedig zich dan een meisje ontwikkelt, en bijna zeker, dat als zij te huis komt, zij het ver beneden zich zal achten, zich hare eigene moeder tot voorbeeld te stellen, of haar blindelings te aanbidden.
Zonder dat eenige verkoeling behoeft te ontstaan, zullen moeder en dochter voortaan op een behoorlijken afstand van elkander blijven, en de eerstgenoemde zal daardoor des te beter in staat zijn haar gezag, waar zulks noodig mocht wezen, te doen gelden. Dit gezag zal de moeder nu vooral moeten uitoefenen als hare dochter in de wereld komt, waar de opvoeding onder de bonne begonnen, onder de gouvernantes voortgezet; op de kostschool voleindigd, in de maatschappij door de moeder moet volmaakt worden.
De volgende regels zullen daarbij hoogst noodig, ik mag zelfs zeggen, onmisbaar zijn.
1o. Leer uwe dochter, dat de mannen allen, zonder uitzondering, bedriegers en tirannen zijn. Als het meisje dit gelooft, kan haar aanstaande echtgenoot haar nooit tegenvallen.
2o. De huishouding bestaat volstrekt niet, om een man gelukkig te maken; maar een man is een noodzakelijk kwaad, dat bij de huishouding behoort, en kinderen zijn beproevingen, aan welke men in deze wereld onderworpen is; - evenals aan de mazelen en de democraten, enz.
3o. Hoewel het noodzakelijk is, geen gevoel te hebben, is het een volstrekte vereischte gevoel te toonen. Dit kan men zeer veilig doen over zeer verwijderde voorwerpen, zooals over de heidenen in de binnenlanden van Afrika en de zendelingen in Tartarije. Het staat ook interessant in eene vrouw, of een meisje, als zij voorgeeft met iets te dwepen. Dat zien de mannen gaarne, en het verontschuldigt het veronachtzamen van vele dingen, waarop men anders wellicht zijne aandacht zou moeten vestigen. Ik heb eene jonge dame gekend, die zoodanig bezield was met het denkbeeld van de oprichting eener philanthropische Maatschappij ter Uitroeiing
| |
| |
der Eksteroogen onder de menscheneters van Nieuw-Guinea, dat men het der beminnelijke dweepster niet kwalijk kon nemen, dat zij een paar verarmde nichten in hare buurt liet verhongeren.
4o. Het is noodzakelijk voor een schoon en rijk meisje, dat zij ten minste ééne vriendin heeft, die haar au courant houdt van alles wat gebeurt en gezegd wordt, dat haar aangaat. Hoe leelijker, hoe onaangenamer en armer deze vriendin is, des te meer zullen de bekoorlijkheden en de deugden van de schoone uitkomen; bovendien zal geene aanleiding gegeven worden tot jaloerschheid, en men zal niet behoeven te vreezen, dat men ‘een slang in zijn boezem gekoesterd heeft,’ wat bij eene gelijkbegaafde vriendin, helaas, maar al te dikwerf het geval blijkt te zijn!
5o. Het doel van dit leven is blijkbaar, dat men gelukkig zij op deze wereld, en het geluk is alleen bereikbaar door de vervulling van al onze redelijke wenschen, dus:
6o., en in de laatste plaats: moet men niets onredelijks begeeren, en niet verlangen anderen gelukkig te maken; men moet tevreden zijn, als men zelf gelukkig is, en dankbaar zijn voor alles, wat men van anderen verkrijgen kan, zonder zich door eene dwaze zwakheid te laten verleiden, om van het weinige, dat men zelf heeft, iets aan anderen mede te geven. Er zijn zoovele rampzaligen, dat het toch niets baten zou!
Bovenstaande is het plan van opvoeding, met de voornaamste stelregels, welke ik voornemens ben aan mevrouw *** mede te deelen, ten einde haar in staat te stellen hare dochter eene schitterende rol in de wereld te doen spelen. Zoo iemand hier iets bij te voegen, of aanmerkingen er op te maken heeft, verzoek ik u, mijnheer de Redacteur, zeer vriendelijk, mij zulks ten spoedigste mede te deelen, en mij inmiddels te gelooven, met de meeste achting,
Uw dienstwillige dienaar,
smits. |
|