Maar wij zijn reeds aan den ingang van de concertzaal; treed met mij binnen, waarde lezer; ik kan u introduceeren; - ik zal u eene beste plaats bezorgen, vlak bij de deur, waar gij niets van de muziek kunt hooren; maar waar gij iedereen kunt zien inen uitgaan. Het is de moeite waard!
Er heerscht eene plechtige stilte in de zaal: wees er niet over verwonderd, vriend; de muziek is nog niet begonnen; iedereen is bezig met iedereen op te nemen. - Zoodra de eerste tonen gehoord worden, zal het gefluister ook een aanvang nemen.
‘Och, wat houd ik veel van eene lange symphonie van Beethoven!’ - Dat is een echte liefhebber, die naast u zit, en dit tot zijne buurvrouw zegt. - ‘Men kan er zoo pleizierig onder praten!’ voegt hij er bij.
‘Wat ben je van avond weer satiriek, ondeugd!’ zegt de buurvrouw.
‘Ondeugd,’ die het ernstig gemeend had, ziet haar aan, met een gezicht waarop juist zooveel uitdrukking ligt als op een soepbord; maar hij herinnert zich plotseling, dat het een compliment is, voor satiriek gehouden te worden, en lacht verlegen, ‘Hi! hi!’
De symphonie begint met accompagnement van het ‘kunstminnend publiek.’ - ‘Mooi weer vandaag.’ - ‘Zeer bezet!’ - ‘Drukkend warm!’ - ‘Wie zit daar?’ - ‘O!’ - ‘Waar is toch uw man gebleven?’ - ‘Het zal laat worden.’ - ‘Vindt u?’ - ‘Wat?’ - ‘Niets!’ - ‘Vraag excuus!’ - ‘Ik heb niet gehoord?’ - ‘Ik zei niets!’ -
De dames knikken elkander toe; de heeren kijken rond. Het orkest fiedelt stevig door. - Plotselinge stilte!
‘Is het gedaan?’ - ‘Och wat; wij moeten nog het allegro of de finale hebben,’ zegt een kenner, die niet vast weet, wat het eerst moet komen. Het publiek zwijgt; als gij echter gelooft, dat de menschen uitgepraat zijn, dan vergist gij u zeer; dat zult gij vernemen zoodra de obligaten beginnen!
Inmiddels gaat men met de symphonie voort; de dames geven door pantomimen te kennen, dat het zeer warm is; dat zij zich doodelijk vervelen; geborduurde zakdoeken en flacons worden druk gebruikt. De heeren gapen, fixeeren de dames, gapen weer, en gebruiken bevallig hun lorgnets. - De muziek bruist steeds voort.
Duo, onder het publiek, tusschen freule B ..., de kleindochter van een suikerbakker, en den heer jonkheer van C ..., die in loodrechte lijn van een tinnegieter afstamt, en eenige passen verwijderd, tegen den muur leunt.
De freule is met ‘pa’ te laat gekomen, en zit op de bank naast de dikke vrouw van den deurwaarder, die wel heeft willen ‘opschuiven,’ om plaats voor haar te maken.
Freule: andante, zoo ver mogelijk van de dikke vrouw wegschuivende. Recitatief, met de oogen, de schouders, en den zakdoek; waardoor zij het gebeurde te kennen geeft.