Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1
(1882)–Mark Prager Lindo– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
‘geen kwaad in ziet,’ en dat gij hoopt ‘u daardoor te onderscheiden!’ Het is mij wel tot dusver onbekend geweest, dat gij u geroepen voeldet als schrijver op te treden, en ik weet zelfs tot heden niet, dat gij eenig talent voor het schrijven hebt; maar dat komt er niet op aan; dat is volstrekt niet noodig; en daar men u daartoe uitgenoodigd heeft, kunt gij, evengoed als duizend anderen, in onze ‘meest geachte’ tijdschriften de allergrootste zotternijen plaatsen, zonder dat iemand het u kwalijk nemen zal; want zelfs onze ‘meest geachte’ tijdschriften zijn dankbaar als ze stof genoeg hebben, - gratis geleverd, - om hun nummers te vullen, en als gij uw naam niet onder uw voortbrengselen wilt zetten, is het schrijven in zulke maandwerken iets, dat u zelven niet benadeelen, evenmin als het anderen iets baten kan. Maar om u daardoor te onderscheiden, geloof mij, dat zal niet gelukken; gij zoudt even goed lid kunnen worden van het een of ander geleerd genootschap, en gij zoudt u waarlijk roemrijker onderscheiden door niet in onze maandwerken de groene vruchten van uw onrijp verstand ter markt te brengen, dan door met allerhande prullen die ‘zeer gezochte’ tijdschriften, zoo mogelijk nog slechter te maken dan ze reeds zijn. Maar des menschen zin is des menschen leven, en daar gij in uw voornemen volhardt, om als schrijver op te treden en de menschen te vervelen, en mij vraagt, u in het bereiken van uw edel doel bij te staan, zal ik u ook, in den beginne, de behulpzame hand leenen. Daar iedereen dezer dagen over beginselen babbelt, en in het oneindige redeneert, is het ook hoogst noodzakelijk, dat gij u met het een of ander grondbeginsel laat inenten (evenals met de pokken), dat gij dus een zeker karakter aanneemt, in hetwelk gij als schrijver u steeds moet vertoonen. Ik zal u dadelijk aan een grondbeginsel helpen, of liever aan eene spreuk, of leuze: blijf daaraan getrouw en strijd moedig, mijn jongen, niet voor de goede of de edele zaak, maar om u zelven te onderscheiden, - het doet er niet toe op welke wijze, - en ik wanhoop er niet aan, u vroeger of later tot lid van het Instituut benoemd te zien, zoodra de letterkundige klasse van dat luisterrijke lichaam opnieuw ingesteld wordt, om weder, met of zonder permissie van den Koning, op eene wetenschappelijke wijze te luieren. Maar ik keer tot deze leuze terug, welke ik u wilde aanbevelen; zij is deze: ‘Bilde mir nicht ein ich könnte was lehren,
Die Menschen zu bessern oder bekehren,’
en ik heb ze aan den geleerden dr. Faust ontleend. Als gij nu, evenals ik overtuigd zijt, dat deze spreuk, van u zelven gebezigd, niets dan waarheid bevat, kunt gij gerust aan het schrijven gaan | |
[pagina 50]
| |
over alles wat los en vast is, en hetgeen uw denkbeelden aan gezond verstand of grondigheid missen, zullen ze voorzeker aan oorspronkelijkheid en stoutmoedigheid winnen, aan welke beide deugden er groot gebrek is onder diegenen onzer hedendaagsche schrijvers, welke geen bloote vertalers zijn. Gij wilt echter in de tijdschriften aanvangen; men heeft ureeds eenige boeken ‘ter recensie’ gezonden, en gij vraagt mij om hulp. Het is al een bewijs van uw aanleg, mijn kind, dat gij mij niet zegt, welke boeken men u toegezonden heeft, want dat doet er volstrekt niet toe; boeken zijn boeken, en recensiën zijn altijd goed genoeg voor onze tijdschriften, als zij maar lang genoeg zijn, en niet te scherp, omdat men zich als redacteur van een maandwerk geen onverzoenlijke vijanden moet maken. Ik vind het ook allerbest, - daar gij u zelf niet in staat gevoelt iets hoegenaamd aan den dag te brengen, - dat gij u nederzet om het werk van anderen te beoordeelen, en raad u aan, zonder dat gij daarom benauwd behoeft te wezen, niemand ter wereld, zoo de redactie u daartoe niet bepaaldelijk uitnoodigt, of uw eigenbelang zulks niet medebrengt, onvoorwaardelijk te prijzen of te gispen. Evenwel moeten uw recensiën eene bepaalde kleur hebben; d.i. ze moeten onder de rubriek kunnen gerangschikt worden van gunstige of ongunstige recensiën, en om u zelven moeite te sparen, of eenige studie, wat in deze praktische eeuw slechts tijdverspilling is, - wil ik beproeven een paar modellen van recensiën te geven, welke gij met invulling van de titels der boeken en van de namen van schrijvers, uitgevers, vertalers enz., dadelijk kunt gebruiken voor de u reeds toegezonden werken. Hier volgen dus modellen: 1o. van eene gunstige, 2o. van eene ongunstige boekbeoordeeling, geheel in den stijl en trant onzer ‘meest geachte’ tijdschriften. | |
1o. Eene gunstige recensie.‘Het vóór ons liggende werk hebben wij met het meeste genoegen gelezen. De geachte schrijver heeft nieuwe aanspraken gekregen op onze dankbaarheid en op die van alle echte vrienden en beoefenaren der fraaie letteren. Zelden hebben wij grootere scherpzinnigheid met zooveel gloeiende verbeeldingskracht gepaard gezien, terwijl op elke bladzijde van zijn boeiend werk, het schitterend licht van een vernuft doorstraalt, hetwelk echt Nederlandsch mag genoemd worden. Men ontwaart reeds in de eerste hoofdstukken van het eerste deel, dat de geleerde schrijver, zonder onze meest verdienstelijke vertalers in taalkennis te evenaren, evenveel echt dichterlijk gevoel bezit als de heer Alberdingk Thijm. Evenmin bij hem (den schrijver), als bij eenig ander onzer wezenlijk geleerde vaderlandsche schrijvers, vindt men eene pedante vertooning | |
[pagina 51]
| |
van weten, of spreekt hij uit de hoogte over anderen, zonder daartoe gerechtigd te zijn. Zijn boek is, in één woord, een juweel, en vooral aan leesgezelschappen, en dergelijke inrichtingen voor de verspreiding van degelijke en klassieke lectuur zeer aan te bevelen. Wij zouden echter niet onpartijdig zijn, indien wij den schrijver niet op eenige kleine leemten in taal, stijl, beschrijving en zelfs in de spelling opmerkzaam maakten, die bij een eventueelen herdruk van het werk gemakkelijk te verbeteren zijn. Het is onnoodig dezelve hier op te sommen. Sapienti sat! Het tweede deel is ontsierd door de volgende drukfouten - - - -’ Het is voor u, mijn jongen, zeer gemakkelijk eenige drukfouten hier en daar op te sporen, daar er nauwelijks één pagina zonder drukfouten hier te lande uitgegeven wordt, en als gij dat gedaan hebt, gaat gij voort: ‘Het derde deel beviel ons bij uitstek, evenals het eerste en tweede, jammer maar, dat wij daarin ook dezelfde gebreken ontdekten. Druk en papier zijn zeer goed; elk deel is versierd met een keurig vignet; mogen schrijver en uitgever door een goed debiet ruimschoots hun arbeid en kosten beloond zien!’ (Deze soort van schietgebedje aan het einde is zeer noodzakelijk en algemeen; het zou eene aangename variatie daarop zijn, als gij het misschien op vers kondet brengen; dit laat ik echter geheel en al aan u over.) | |
2o. Eene ongunstige recensie.‘Het vóór ons liggende werk hebben wij met weinig genoegen gelezen. De tot dusver onbekende schrijver heeft door dit boek geen aanspraken gekregen op onze dankbaarheid, of op die van de echte vrienden en beoefenaren der fraaie letteren. Zelden hebben wij grooter gebrek aan scherpzinnigheid, met zulk een volslagen gemis aan gloeiende verbeeldingskracht gepaard gezien, terwijl op geene enkele bladzijde van het langdradig werk één flauw vonkje doorstraalt van een vernuft, hetwelk echt Nederlandsch zou kunnen genoemd worden. Men ontwaart reeds in de eerste hoofdstukken van het eerste deel, dat de niet wetenschappelijk gevormde schrijver bijna even weinig taalkennis bezit als de meeste onzer prulvertalers en evenveel echt dichterlijk gevoel mist als de heer A.B.C. Evenzeer bij hem (den schrijver), als bij vele andere onzer quasi geleerde auteurs, vinden wij eene pedante vertooning van weten en spreekt hij uit de hoogte over iedereen, zonder daartoe gerechtigd te zijn. Zijn boek is, in één woord, een prul en slechts aan leesgezelschappen en dergelijke inrichtingen voor de verspreiding van prul-lectuur aan te bevelen. | |
[pagina 52]
| |
Wij zouden echter niet onpartijdig zijn, indien wij niet op eenige schoonheden in taal, beschrijving en zelfs karakter-teekening opmerkzaam maakten, welke een eventueelen herdruk van het werk wenschenswaardig maken. Ons ontbreekt de ruimte, om ze hier op te sommen. - Sapienti sat! Het tweede deel bevat minder drukfouten dan het eerste. Het derde deel beviel ons echter, over het geheel, niet beter dan het eerste en het tweede; evenwel hebben wij dezelfde schoonheden daarin ontdekt. Druk en papier zijn niet best; elk deel is ook ontsierd door een allernaarst vignet. Wij eindigen echter dit verslag met den oprechten wensch, dat én de schrijver én de uitgever door een goed debiet hun arbeid en hun kosten ruimschoots mogen beloond zien!’
Gij ziet, mijn zoon, uit bovenstaande modellen, dat het recenseeren op de hier te lande gebruikelijke wijze volstrekt niet moeilijk is, en de twee staaltjes, welke ik u gegeven heb, volmaakt in den stijl zijn, die het meest in zwang is. Heeft men uvertaalde werken ter recensie gegeven, voeg er dan hier of daar bij: ‘Wij hebben de vertaling met het oorspronkelijke niet kunnen vergelijken; maar het Hollandsch krioelt van gallicismen, anglicismen of germanismen,’ naarmate het werk uit het Fransch, Engelsch of Hoogduitsch overgezet is. en gij zult altijd, om zoo te zeggen, spijkers met koppen slaan. Ik heb u echter nog één gewichtigen raad te geven, welken gij bij het recenseeren niet uit het oog moet verliezen; eer gij de werken, die gij gerecenseerd hebt, op uw boekenplanken plaatst, laat ze door uw oppasser zorgvuldig opensnijden, opdat niemand uwer vrienden ontdekke, dat gij ze niet gelezen hebt; voor redacteurs en het publiek behoeft gij op dit punt geen vrees te koesteren. Als gij nu niet schroomvallig zijt, en u niet schaamt vlijtig gebruik te maken van de u gegeven wenken, kunt gij, hoe ongeschikt gij overigens voor het schrijven ook zijt, u toch zeer daarin onderscheiden, en eer doen aan Uw liefhebbenden vader. |
|