op uw verzoek, heb doen lithographeeren met het Mr. vóór uw naam - dat heeft weder ƒ2.50 gekost.
Daarentegen heb ik, in den loop van de week, ook ontelbare kaartjes terugontvangen, die tot uwe dispositie liggen en enkele bezoeken van oude vrienden: - onder anderen van den kantonrechten. Gij weet hoeveel prijs ik op zijn oordeel stel, en ik vroeg hem, dus dadelijk, wat zijne meening was van uwe dissertatie. Het speet mij te moeten hooren, dat hij die nog niet uitgelezen had; maar uit zijne verklaring, ‘dat het boekje er nog al goed uitzag, voorzoover het hem reeds bekend was,’ eene verklaring, die sedert dien dag allen hebben afgelegd, die ik het hart heb gehad, om daarnaar te vragen, schepte ik moed en ging gisteren bij hem in de hoop, dat hij het nu eindelijk zou uitgelezen hebben. Dat was echter niet het geval, want ik vond het boekje, met stof bedekt en onopengesneden, op de kleine tafel bij het venster in zijne studeerkamer liggen; ditmaal verzekerde hij mij echter, ‘dat het er zelfs zeer goed uitzag!’ Ik verklaarde daartegen, dat mijn afdruk er nog veel beter uitzag, zoo prachtig ingebonden en verguld op snee, en toen zijn wij aan het praten geraakt over het budget enz., en hebben u en uwe dissertatie verder vergeten. Nog een enkel woord over het boekje. Het is aan mij opgedragen, - zooals gij mij vertelt, - ‘volgens het aloude gebruik, dat in overeenstemming is enz.’ - Mijn lieve zoon, het is een dwaas gebruik al is het nog zoo oud, om iemand een boek op te dragen, dat hij niet lezen kan; het heeft veel van eene persiflage; overigens behoeft een vader geene dergelijke openbare bewijzen van hulde van zijn zoon te ontvangen, en ik ben u dus voor die opdracht volstrekt niet dankbaar.
Voor het geld om uwe beeren, gelijk gij ze noemt, af te doen, kunt gij op mij trekken; ik heb er niets op aan te merken; alleen, dunkt me, dat de onkosten uwer promotie-partij enorm zijn; en gij hebt gelijk met te veronderstellen, dat men u leelijk afgezet heeft; gij beklaagt u zelven als ten dien opzichte een slachtoffer der omstandigheden, ik verbeeld mij echter, dat ik het wezenlijke slachtoffer ben, gij niet; want gij verzekert mij, dat gij ontzettend veel pleizier voor mijn geld hebt gehad. Uw neef echter, de notaris, vertelt aan den een en ander, dat gij reeds met de soep van de tafel zijt verdwenen. In dat geval, hebt gij de soep gemist van al de toosten, die men op u ingesteld zal hebben, en ik wensch er u geluk mede!
Er moet nog aan een geschenk gedacht worden voor den professor, die uwe dissertatie heeft nagezien, en gij zijt zoo goed mij daarover te raadplegen; - als ik dat geschenk betaal, dunkt mij, dat het al wèl is; het denken enz. blijve voor uwe rekening. Ééne gedachte is slechts bij mij opgekomen, terwijl ik al het onnoodige geld optelde, dat uwe inwijding in den geleerden stand heeft ge-