aan de heeren recensenten, - of honderderlei andere dingen vinden, waarmede de voorrede te vullen. -
Van dit alles verkies ik niets te doen; ik zal noch over Cicero, noch over madame De Sevigné redeneeren, omdat ik sedert mijne jeugd de brieven dezer beroemde menschen niet gelezen heb, en niet meer precies weet, wat er in staat. Ik verontschuldig de uitgave van dit boekje niet, omdat ik ook niemand dwingen kan het te lezen, - en de uitgave eene ‘zaak’ is, die alleen mij en den Uitgever aangaat; - van het ‘vereerend verzoek van mijne letterkundige vrienden’ kan ik, zonder eene onwaarheid te vertellen, niet spreken, - en de heeren recensenten zijn te hardvochtig om zich door eene captatio benevolentiae te laten misleiden. Van den aard en de strekking mijner brieven zal ik niets zeggen, omdat hij, die ze leest, beide dadelijk ontdekken zal, - en hij, die ze niet leest, heeft er niet mede te maken.
Ik moet echter gul bekennen, dat mijn boek de volgende grove gebreken bezit; men zal er noch staatkundige, noch theologische, noch persoonlijke hatelijkheden in vinden, en het is gedeeltelijk reeds in druk verschenen. Namelijk op de volgende wijze: als mijn kantoorwerk afgeloopen was, ging ik soms zitten en schreef brieven voor het mengelwerk van de Arnhemsche Courant; die brieven werden opgenomen en zelfs gelezen, - soms zeer veel gelezen. Dat deed mij genoegen, - en ik begon bij de brieven soms uitboezemingen te voegen.
Eindelijk was ik ontboezemd en uitgeschreven. Het is eene vernederende bekentenis; maar zoo was het, - en ik scheidde er mede uit.
Toen kwam de Uitgever en verzocht mij de stukjes bij elkander te brengen, die te herzien en te ziften enz., en er eenige nieuwe bij te voegen, - en ik voldeed aan zijn verzoek - en dus is het boek langzamerhand gereed geworden om in het publiek te verschijnen.
Het is niet noodig de oude en de nieuwe brieven en uitboezemingen hier of elders aan te wijzen; wil de eene of andere recen-