Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek
(1968)–Arend Lijphart– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
12 Pluralisme en pacificatie-politiekWelke conclusies kan men trekken uit de tegenstrijdigheid van de Nederlandse pacificatie-politiek met de over het algemeen zeer aannemelijke en door vele theoretici verdedigde derde stelling van de politiek-sociologische theorie van het pluralisme? Hoewel Nederland duidelijk afwijkt van deze stelling, wordt de stelling hierdoor niet weerlegd. In de sociale wetenschappen kan de uitzondering nooit de regel bevestigen, maar één enkele uitzondering kan eveneens bijna nooit een regel weerleggen, omdat verreweg de meeste ‘regels’ of wetten in de sociale wetenschappen niet in absolute termen gesteld zijn en een probabilistisch karakter hebben. De analyse van een uitzonderingsgeval heeft een bescheidener wetenschappelijk doel: het ontdekken van andere relevante factoren en het verbeteren van begrippen en de (operationele) definities van deze begrippen.Ga naar voetnoot1 Met de conclusies, die uit deze studie van de Nederlandse pacificatie-politiek voortvloeien, kunnen we een aantal wijzigingen in de derde stelling voorstellen en deze stelling zo formuleren, dat de pacificatie-politiek geen uitzonderingsgeval meer vormt. In de eerste plaats moet erop worden gewezen, dat de derde stelling zowel positief als negatief kan worden geformuleerd. In positieve zin stelt zij, dat dwarslopende scheilijnen een gunstige invloed hebben op de stabiliteit van een democratie. Omgekeerd stelt zij, dat als dwarslopende scheilijnen en bindingen afwezig zijn, een democratie ten prooi valt aan onstabiliteit en disintegratie. Aldus geformuleerd kan de derde stelling een zogenaamde ‘self-denying prophecy’ worden; deze stelling kan dan namelijk zelf een factor worden, die de situatie beïnvloedt, zodat het oorspronkelijk voorspelde resultaat niet uitkomt. Indien een maatschappij door samenvallende scheilijnen verdeeld is en indien de op | |
[pagina 189]
| |
deze manier van elkaar gescheiden bevolkingsgroepen in volstrekt isolement leven, dan is het gevaar van disintegratie overduidelijk - niet alleen voor wijze academici, maar ook voor doorsnee intelligente waarnemers en zeker voor politici, die enige visie bezitten. Dahl zegt in dit verband: ‘The possibility of violence and civil war always lurks as a special danger in countries with hostile subcultures; and this danger undoubtedly stimulates a search for alternative responses.’Ga naar voetnoot2 Hoe scherper de sociale scheilijnen en hoe groter het onderlinge isolement, des te meer gevaar loopt een maatschappij, maar ook des te duidelijker kunnen de symptomen van dit gevaar worden herkend. En als de juiste diagnose eenmaal gesteld is, kunnen geneesmiddelen worden voorgeschreven. De bijlegging van de grote politieke vraagstukken door de elites van de zuilen in de periode van 1878 tot 1917 is een uitstekend voorbeeld hiervan. Vooral over de kwesties van de scholen en van de kiesrechtuitbreiding werd een heftige politieke strijd tussen de zuilen gevoerd, maar alle zuilen bleven pal staan. Het gevolg hiervan was, dat de problemen niets dichter tot een oplossing kwamen en dat de politieke spanningen sterk toenamen. In de jaren na 1910 werden de elites van de zuilen er zich van bewust, dat ze deze gevaarlijke situatie niet mochten laten voortduren. Minister-president Cort van der Linden vergeleek de schoolstrijd met een ‘wig’, die de natie spleet - een veelbetekenende vergelijking. De leiders van alle partijen belegden topconferenties om de gevaren af te wenden. En toen zij de kwesties hadden opgelost, besloten zij nogmaals unaniem hun vredesverdrag door middel van de afspraak ‘laten zitten, wat zit’ door de ingewikkelde procedure van de grondwetswijziging te loodsen zonder het verder in gevaar te brengen. Deze interpretatie van de politieke ontwikkelingen in de periode 1878-1917 heeft nogal wat kritiek opgeroepen. In het bijzonder is door Daalder gewezen op de reeds lang bestaande tradities van tolerantie en compromisvorming onder de Nederlandse regenten: ‘accommodationist styles developed in the Netherlands in the sixteenth, seventeenth, and eighteenth centuries. The absence of a central executive in a confederal state nurtured the development of an accomodationist elite culture in transactions within collegial city councils, among cities, and among provinces . . . For this reason, the elites were never internally homogeneous, but at the same time they were very adept at | |
[pagina 190]
| |
accommodating new groups when a slow process of democratization began to develop. In this reading of Dutch history, Calvinists, Catholics, and Socialists never developed the threatening militancy that Lijphart ascribes to them.’Ga naar voetnoot3 Volgens deze visie was de Pacificatie van 1917 dus het logische gevolg van eeuwenoude tradities van pacificatiepolitiek. Hoewel deze tradities zeker een belangrijke bijdrage hebben geleverd, kan de Pacificatie van 1917 toch niet uitsluitend hieraan worden toegeschreven. Men zou dan namelijk een geleidelijke oplossing van de verschillende conflicten hebben verwacht, terwijl de problemen juist lange tijd onopgelost bleven, de conflictstof zich ophoopte, de uiteindelijke oplossing in één veelomvattende koppeltransactie in betrekkelijk korte tijd tot stand kwam, en het politieke systeem grondig en ingrijpend werd gewijzigd. Deze eigenschappen van de Pacificatie van 1917 wijzen erop dat, hoewel de oude regententradities hun uitwerking bepaald niet misten en hoewel het overdreven zou zijn om de politieke spanningen van omstreeks 1910 als een dreigende burgeroorlog af te schilderen, het element van de ‘self-denying prophecy’ ook een rol van groot belang speelde. Deze ‘self-denying prophecy’ kan ook mede als verklaring dienen voor de stabiliteit van de pacificatie-politiek na 1917. Impliciet is deze interpretatie bij verscheidene auteurs te vinden. R.C. Bone legt bijvoorbeeld het feit, dat het Nederlandse partijensysteem ondanks de verzuildheid van de partijen bevredigend werkte als volgt uit: ‘Perhaps the explanation lies in the remarkable and persistent Dutch ability to make a pragmatic success from a theoretical impossibility - the sheer continued physical existence of the Netherlands itself is proof enough of this.’Ga naar voetnoot4 Wat Bone een ‘theoretical impossibility’ noemt, kan men beter beschouwen niet als een theoretische onmogelijkheid, maar als een theoretische onwaarschijnlijkheid, die door de elites als zodanig werd herkend en waarmee ze vervolgens goed rekening hielden. Daalder geeft de volgende verklaring voor de grote stabiliteit van de | |
[pagina 191]
| |
Nederlandse kabinetten in het pacificatie-tijdperk: ‘they are considered to be pretty well irreplaceable because of what the Dutch have come to call “difficult party relations”.’Ga naar voetnoot5 Op het eerste gezicht lijkt dit een eigenaardige verklaring: men zou juist verwachten dat de moeilijke verhoudingen tussen de verzuilde, op levensbeschouwelijke beginselen gebaseerde partijen tot onstabiliteit en niet tot stabiliteit van de kabinetten aanleiding zou geven. Maar deze uitleg kan worden omgedraaid, als men er aan toevoegt, dat de elites van de partijen ook op de hoogte waren van deze neiging tot onstabiliteit en er zich willens en wetens tegen verzetten. Daalder wijst zelf ook op dit verschijnsel: ‘Of crucial importance are not only the severity and incidence of conflicts but also the attitudes political elites take toward the need to solve them by compromise rather than combat.’ En hij zegt uitdrukkelijk, dat ‘the traumatic memory of past conflicts’ niet alleen deze conflicten met nog grotere felheid kan laten voortduren, maar ook de strijdende partijen er toe kan brengen ‘to draw together’.Ga naar voetnoot6 De tweede wijziging van de derde stelling, die uit de analyse van de Nederlandse pacificatie-politiek volgt, behelst twee nauw aan elkaar verwante denkbeelden. Het eerste punt is, dat overkoepelende samenwerking op het niveau van de elites dezelfde functie kan vervullen als dwarslopende bindingen op lagere niveaus. De vier Nederlandse zuilen waren besloten groeperingen met weinig of geen onderling contact en met hun eigen van elkaar gescheiden politieke partijen, belangengroepen, publiciteitsmedia, enz. Maar de elites van de zuilen wisten de kloven tussen de zuilen te overbruggen. Zij stonden in voortdurend contact met elkaar volgens de spelregels van de pacificatie-politiek. ‘Federale’ overlegorganen op hoog niveau, zoals de ser, waar de leiders van alle grote economische belangengroepen elkaar ontmoetten en rechtstreeks met elkaar onderhandelden, leidden deze overkoepelende contacten in formele, regelmatige banen. Dwarslopende bindingen op lagere niveaus kunnen volgens de derde stelling een stabiliserende invloed op democratische stelsels hebben, maar de Nederlandse pacificatie-politiek toont aan, dat dit geen onmisbaar vereiste is. Een verzuilde democratie kan volstaan met dwarslopende, overkoepelende schakels tussen de elites. We kunnen nog verder gaan en op grond van het Nederlandse | |
[pagina 192]
| |
voorbeeld stellen, dat, wanneer verschillende bevolkingsgroepen sterk uiteenlopende levensbeschouwingen aanhangen en belangen hebben, een onderling sociaal isolement tussen deze groepen bevorderlijker is voor de stabiliteit van het democratische stelsel dan een hoge mate van dwarslopende bindingen. Dit idee is in overeenstemming met de stelling in de conflict-theorie, dat, zoals Coser het uitdrukt, ‘a conflict is more passionate and more radical when it arises out of close relationships’.Ga naar voetnoot7 Aangezien geëmotioneerde en radicale conflicten een gevaar vormen voor de stabiliteit van democratieën, kunnen nauwe contacten tussen potentiële vijanden een schadelijke invloed hebben op de democratie en kan derhalve een onderling isolement een gunstige invloed hebben in dit opzicht. Q. Wright zegt hieromtrent het volgende: Ideologies accepted by different groups within a society may be inconsistent without creating tension; but if initiatives or actions are taken by individuals or groups in accord with those inconsistent ideologies, and if these actions lead to contact, tension arises. The degree of intensity of tension tends to increase with decreases in the social distance between the groups and with increases in the amount of energy behind them. If the groups with inconsistent ideologies are in close contact, that is, if the society is closely integrated, the tension will be great.Ga naar voetnoot8 Deze redenering kan men ook formuleren volgens wat Deutsch de ‘transaction-integration balance’ noemt. Hij beschouwt alle soorten onderlinge contacten en handelingen tussen personen en groepen als een ‘burden upon the institutions for peaceful adjustment or change’ en verklaart, dat de stabiliteit van een politiek systeem afhankelijk is van ‘its continuing capabilities to produce peaceful adjustments against the growing load of social interaction and potential friction’.Ga naar voetnoot9 In een verzuilde samenleving met een vrij geringe consensus kan de politieke stabiliteit derhalve worden vergroot door de onderlinge contacten tussen de zuilen tot een minimum te beperken. Het isolement | |
[pagina 193]
| |
van de zuilen was dus een belangrijke steun voor de Nederlandse pacificatie-politiek in het handhaven van de vrede tussen de zuilen. Men zou voor het woord ‘isolement’ ook de term ‘apartheid’ kun nen gebruiken. De pacificatie-politiek was echter beslist geen apartheidspolitiek en de bovengenoemde voordelen van de isolering van bevolkingsgroepen moeten niet als een argument ten gunste van de apartheid worden opgevat. Het isolement van de zuilen in Nederlandwas een grotendeels door de zuilen zelf nagestreefd isolement, terwijl de Zuidafrikaanse apartheid betekent, dat rassenscheiding door de heersende minderheid aan de rest van de bevolking wordt opgelegd. Het voorbeeld van verzuild Nederland toont echter wel, dat er een grote mate van ‘segregation’ tussen verschillende bevolkingsgroepen kan zijn zonder dat de gelijke rechten van deze groepen en de rechtvaardige behandeling van alle groepen door de overheid hierdoor in het gedrang behoeven te komen. Deze conclusie wijkt sterk af van de derde stelling van de theorie van het pluralisme. De pluralisten beschouwen elke ernstige onderbreking van onderlinge contacten een gevaar voor de democratie. Het idee, dat isolement altijd een grote bedreiging voor de democratie is, kan men duidelijk aantreffen in de behandeling van de voordelen van federale stelsels door Lipset. Hij redeneert, dat een federale structuur gunstig is voor een democratische staat, omdat hierdoor ‘the opportunity for multiple sources of cleavage’ versterkt wordt, ‘by adding regional interests and values to the others which crosscut the social structure’. Lipset voegt hieraan echter toe, dat de grenzen tussen de deelstaten van de federatie niet moeten samenvallen met de scheilijnen tussen groepen met verschillende talen of godsdiensten zoals in India en Canada: ‘Democracy needs cleavage within linguistic or religious groups, not between them.’Ga naar voetnoot10 De Nederlandse functioneel-federale pacificatie-politiek doet omtrent de juistheid van een dergelijke categorische conclusie aanzienlijke twijfel rijzen. Uit de conclusies inzake de overkoepelende contacten op het niveau van de elites en het isolement op lagere niveaus, kan men tevens een conclusie trekken met betrekking tot de werking van de evenredige vertegenwoordiging en veel-partijenstelsels. Lipset zegt, dat evenredigheidsstelsels en een groot aantal partijen de neiging hebben om de democratie te verzwakken, omdat zij dwarslopende bindingen in de | |
[pagina 194]
| |
maatschappij verminderen.Ga naar voetnoot11 Indien men chter de conclusie accepteert, dat in een verzuilde democratie de politieke stabiliteit kan worden gehandhaafd door middel van een combinatie van overkoepelende samenwerking maar verder een grondig isolement tussen de zuilen, dan volgt hieruit dat de evenredige vertegenwoordiging en een veelpartijenstelsel in een democratie een gunstige invloed kunnen hebben, omdat zij de basis kunnen vormen voor een pacificatie-systeem. De partijen kunnen dan namelijk gemakkelijk de vertegenwoordigers van de zuilen zijn en de elites van de partijen kunnen in overkoepelende en boven de partijen staande organen, zoals het kabinet, de Staten-Generaal en de ser, tot overeenstemming proberen te komen. Hoewel overkoepelende contacten en dwarslopende bindingen in een heterogene maatschappij dezelfde stabiliserende invloed hebben, is het toch niet helemaal juist om ze als soortgelijke verschijnselen te beschouwen en op één lijn te stellen. Dwarslopende scheilijnen en bindingen kunnen als de oorzaak (of in ieder geval als een van de oorzaken) van politieke stabiliteit worden beschouwd. Men kan de overkoepelende samenwerking tussen verzuilde elites echter niet als een oorzaak van de stabiliteit beschouwen. In Nederland werd de overkoepelende samenwerking door de elites ingesteld om de middel-puntvliedende neigingen van de verzuildheid tegen te gaan en het politieke stelsel ondanks de verzuildheid soepel te doen functioneren. De overkoepelende samenwerking was dus de methode (en niet de oorzaak) om de politiek gematigd te houden en om politieke twisten zakelijk en doeltreffend op te lossen. Om de oorzaak van de stabiliteit van de pacificatie-politiek te ontdekken, moeten we ons afvragen welke factoren voor de instelling en de handhaving van deze overkoepelende contacten verantwoordelijk waren. De fundamentele eis voor het succes van een pacificatie-stelsel is, dat de elites goed van de ernst van de problemen en het voortdurend gevaar van desintegratie doordrongen zijn, dwz. dat de elites van de strekking van de derde stelling op de hoogte zijn en er dan een ‘self-denying prophecy’ van maken. Voorts moeten de elites zowel bereid als in staat zijn met elkaar de hangende politieke kwesties op te lossen en de strijdbijl te begraven. Dit betekent, dat de elites zich gebonden moeten voelen het bestaande systeem in stand te houden en de bekwaamheid moeten hebben hun trouw aan het systeem in praktische | |
[pagina 195]
| |
resultaten om te zetten. Kortom, de pacificatie-politiek behoeft wat Rothman een ‘prudent leadership’ noemt. Met behulp van het Nederlandse voorbeeld van de pacificatie-politiek kunnen we enkele factoren, die tot een dergelijk ‘prudent leadership’ kunnen leiden, op het spoor komen. Een heel belangrijke omstandigheid in Nederland was de permanente minderheidspositie van alle zuilen. De grootste zuil was de katholieke zuil, maar hiertoe behoorde slechts ongeveer een derde van de bevolking. Bovendien verschilden de zuilen niet veel in grootte. Geen van de zuilen kon alleen het staatsbestel overheersen of de hoop koesteren in de nabije toekomst een meerderheid te worden. Deze toestand was bevorderlijk voor het ontstaan van een gematigde en zakelijke houding onder de elites. Het is in dit verband leerzaam de uitspraken van Madison en Rousseau hieromtrent in herinnering te brengen. Bij hun bespreking van de tweede stelling van de theorie van het pluralisme wijzen zij erop, dat het wenselijk is, dat sociale groepen zowel klein als ongeveer gelijk in grootte zijn. In de internationale politiek, waarop de pacificatie-politiek in vele opzichten lijkt, wordt een machtsevenwicht tussen twee grote mogendheden over het algemeen ook als minder stabiel beschouwd dan een machtsevenwicht tussen meer dan twee kleinere mogendheden. De tweede factor, die bevorderlijk was voor het ontstaan van een ‘prudent leadership’, was het feit, dat de religieuze en sociaal-economische scheilijnen in Nederland ongeveer loodrecht op elkaar stonden. Dit betekende, dat de katholieke en protestants-christelijke zuilen letterlijk doorsneden van de bevolking als geheel waren met betrekking tot hun sociaal-economische samenstelling en alleen met betrekking tot de godsdienst en kerksheid van elkaar en van de bevolking als geheel verschilden. Bovendien was de religieuze band in deze zuilen zo sterk, dat ze niet door de sociaal-economische scheilijn verdeeld werden. In de katholieke zuil was er slechts één grote partij (de kvp) in plaats van een katholieke arbeiderspartij en een katholieke conservatieve partij. Hetzelfde gold voor de arp en de chu. Toch waren er binnen deze zuilen klassentegenstellingen en uiteenlopende sociaal-economische belangen en deze heterogene samenstelling dwong de leiders van de confessionele partijen ertoe compromissen te zoeken. De partijleiders waren voortdurend aan de ‘crosspressures’ van de verschillende vleugels van de partijen blootgesteld, waardoor zij de neiging hadden gematigd op te treden, zowel binnen de partijen als in hun relaties met de andere partijen. Daarom speelden de confes- | |
[pagina 196]
| |
sionele partijen, en vooral de kvp, een uiterst belangrijke rol in de stabiele pacificatie-politiek in Nederland. Deze conclusie toont ook, dat twee van de wijzigingen van de derde stelling van het pluralisme (besproken in hoofdstuk 10) van groot belang zijn. In de eerste plaats moeten dwarslopende lidmaatschappen hiet alleen worden beschouwd als lidmaatschappen van georganiseerde groepen maar ook als ‘lidmaatschappen’ van ongeorganiseerde groeperingen. De arbeidende klasse in de katholieke zuil was geen georganiseerde groep (tenzij men het nkv als zodanig zou willen beschouwen) en was ook geen duidelijk aparte gemeenschap binnen de katholieke zuil. Deze klasse was echter wel een groepering, wier belangen lang niet altijd met die van de hogere sociaal-economische groeperingen in de katholieke zuil overeenstemden. Maar de georganiseerde kvp, die door religieuze trouw bijeen werd gehouden, overbrugde de sociaal-economische scheilijn binnen de zuil. Ten tweede waren de ‘crosspressures’, die tot een gematigde politiek leidden, vooral van belang op het niveau van de elite. De kvp kan hierbij nogmaals tot voorbeeld dienen: de leiders van deze partij moesten hun eisen op sociaal-economisch terrein matigen vanwege de heterogene samenstelling van de aanhang van de partij. De druk, die op deze manier op de elites werd uitgeoefend, moet echter niet worden overdreven. De Nederlandse pacificatie-politiek heeft juist meestal goed gefunctioneerd, omdat de elites gewoonlijk veel vrijheid hadden in de behartiging van de belangen van hun zuilen. Politieke druk van de leden en aanhangers van de partijen op de elites bestond vooral als een potentiële druk, waarmee de elites voortdurend rekening moesten houden. De bewegingsvrijheid van de elites was dus nooit erg beperkt. Het feit, dat de Nederlandse samenleving zeer sterk georganiseerd was, was een van de factoren, die de elites een grote mate van vrijheid gaf. De Nederlandse maatschappij was een zeer ‘pluralistische’ maatschappij in de betekenis van de tweede stelling van de theorie van het pluralisme; dwz. talrijke verenigingen waren op politiek en sociaal terrein zeer actief en deze verenigingen hadden een groot aantal leden. Dergelijke organisaties vormden buffers tussen de elite en de achterban. Zij boden de verenigingsleden de mogelijkheid met succes hun grieven te uiten en tegelijkertijd gaven ze de elites voldoende vrijheid om, zonder al te veel inmenging door de leden, met de elites van de andere zuilen te onderhandelen en tot een vergelijk te komen. Dit laatste was vooral in Nederland van toepassing, omdat de oligar- | |
[pagina 197]
| |
chische beheersing van organisaties, waartoe volgens Michels alle grote organisaties geneigd zijn, hier bijzonder sterk ontwikkeld was. In de politieke partijen versterkte de evenredige vertegenwoordiging volgens het lijstenstelsel deze oligarchische overheersing nog verder. Er moet op worden gewezen, dat de sterk georganiseerde en oligarchische inslag van de Nederlandse maatschappij, die bijdroeg tot de stabiliteit van de democratische pacificatie-politiek, de juistheid van de tweede stelling van de theorie van het pluralisme bevestigt: de stabiliteit van een democratie wordt vergroot, als er talrijke organisaties en lidmaatschappen in deze organisaties zijn, zelfs als deze weinig of niet dwars over de sociale scheilijnen heen lopen. De passiviteit en lijdelijkheid van de doorsnee Nederlander hielden in, dat hij over het algemeen berustte in de oligarchische macht van de elite. De wil om de eenheid van het bestaande stelsel te handhaven samen met ‘prudent leadership’ en passiviteit zijn de fundamentele ingrediënten, die de pacificatie-politiek tot een succes maakten. Dit zijn alle drie subjectieve factoren. Enkele objectieve eigenschappen van de sociale structuur, zoals het feit dat alle zuilen minderheden waren, helpen om deze subjectieve houdingen te verklaren, maar vormen toch geen afdoende verklaring. Men zou deze subjectieve eigenschappen kunnen interpreteren als duurzame karaktertrekken in de Nederlandse volksaard. Men kan ze namelijk ver in de Nederlandse geschiedenis terugvinden, eeuwen voor de opkomst van de democratie. De wil om de eenheid te bewaren was grotendeels gegrondvest op het Nederlandse nationalisme en op nationale symbolen; op lijdelijkheid, gehoorzaamheid en eerbied werd zowel in de katholieke als in de calvinistische leer de nadruk gelegd; en de zakelijke houding in politieke kwesties zou men kunnen beschouwen in het licht van de traditie van Nederland als een handelsnatie. In theoretisch opzicht is een dergelijke poging om de Nederlandse pacificatie-politiek tot een uiting van het Nederlandse volkskarakter te herleiden minder geslaagd. Deze verklaring houdt er namelijk niet voldoende rekening mee, dat het Nederlandse volk niet uniek was met betrekking tot deze subjectieve eigenschappen en dat de vereisten voor de pacificatie-politiek geen bijzonder hoge eisen zijn. Het is daarom niet nodig terug te vallen op de conclusies van Bentley en Truman, dat een sterke gemeenschappelijke ‘habit background’ een vereiste is voor een stabiele democratie in zowel homogene als heterogene maat-schappijen. Politieke passiviteit en lijdelijkheid zijn in bijna alle democratische | |
[pagina 198]
| |
landen de normale eigenschappen van de doorsnee staatsburger. Een dergelijk politiek gedrag wordt vaak beschouwd, zoals J.L. Walker het uitdrukt, als een ‘fact of political life’; het is ‘something to be anticipated. . .’Ga naar voetnoot12 Almond en Verba beschrijven de ‘civic culture’ als een ‘balanced political culture in which political activity, involvement, and rationality exist but are balanced by passivity, traditionality, and commitment to parochial values’. Zij komen op basis van hun vergelijkende empirische analyse tot de conclusie, dat zowel de Amerikaanse als de Engelse politieke culturen het ideaal van de ‘civic culture’ dicht benaderen. In Amerika bestaat volgens hen een hoge mate van politieke participatie, maar men treft ook ‘the more passive roles of subject and parochial’ aan. De Engelse politieke cultuur wordt beschreven als een ‘deferential civic culture’, waarin de ‘deferential subject role is more strongly developed and widespread’. En volgens hun bevindingen is de lijdelijkheid nog veel sterker in Duitsland: ‘Awareness of politics and political activity, though substantial, tend to be passive and formal . . . And norms favoring active political participation are not well developed.’Ga naar voetnoot13 Michels schrijft, dat de grote massa alle politieke bekwaamheid en belangstelling mist: ‘Es ist keine Uebertreibung . . . dass die Zahl derjenigen mit staatsbürgerlichen Rechten versehenen Männer, in denen ein ausgesprochenes Interesse am Gemeinwohl wach ist, eine geringe Höhe erreicht.’ Voorts merkt hij op: ‘Das Führungsbedürfnis, meist verbunden mit einem regen Heroenkultur, ist in den Masssen . . . grenzenlos.’Ga naar voetnoot14 De auteurs van het boek over het bekende kiezersonderzoek in Elmira concluderen, dat ‘for large numbers of people motivation (voor deelname aan het politieke leven) is weak if not almost absent’,Ga naar voetnoot15 en Dahl verklaart, dat de gewone man niet van nature een ‘political animal’ is en dat voor hem ‘the chances are very | |
[pagina 199]
| |
great that political activity will always seem rather remote from the main focus of life.’Ga naar voetnoot16 Hiermee zijn uiteraard lang niet alle vragen beantwoord. Is het bijvoorbeeld juist om passiviteit, lijdelijkheid, volgzaamheid, gehoorzaamheid, enz., over één kam te scheren, of zijn er belangrijke verschillen tussen deze eigenschappen en hun invloed op het politieke gedrag? Waar ligt de grens tussen de lijdelijkheid, die de stabiliteit van de democratie steunt, en de slaafsheid, die de democratie ondermijnt? En wat zijn precies de verschillen in de mate van passiviteit en lijdelijkheid tussen verschillende landen en binnen een bepaald land tussen verschillende groepen van de bevolking? Het in hoofdstuk 9 besproken feitenmateriaal duidt erop dat deze eigenschappen in Nederland in de pacificatie-periode sterk aanwezig waren vergeleken met enige andere landen. In zoverre het succes van de pacificatie-politiek op een grote mate van passiviteit berust, beschikte Nederland over een bijzonder geschikte politieke cultuur. Maar dit betekent niet, dat een pacificatie-stelsel niet zou kunnen slagen in een politieke cultuur met minder passiviteit. Bovendien is de tweede subjectieve voorwaarde voor de pacificatie-politiek - de wil om het bestaande stelsel in stand te houden - ook geen uniek Nederlandse eigenschap. Deze wil bestond in Nederland, maar het nationaal saamhorigheidsgevoel was niet bijzonder sterk - waarschijnlijk minder sterk dan in de meeste andere landen. Het is dus zeer goed mogelijk, dat een sterkere wil de eenheid te bewaren een relatief zwakke passiviteit kan compenseren. Deze subjectieve eigenschappen zijn weliswaar vereisten voor de pacificatie-politiek, maar het zijn geen unieke verschijnselen. Dit betekent, dat het niet nodig is de theorie van het pluralisme in de steek te laten en terug te vallen op de analyse van het nationale karakter om de pacificatie-politiek theoretisch te verklaren. Het is alleen maar nodig om de derde stelling van deze theorie op twee belangrijke punten te amenderen: (1) de mogelijkheid, dat de derde stelling een ‘self-denying prophecy’ kan worden; (2) de mogelijkheid, dat overkoepelende contacten op het niveau van de elite kunnen worden ingesteld, die dezelfde functie vervullen als dwarslopende sociale scheilijnen en banden. Deze twee amendementen vormen ook de kern van de derde subjectieve voorwaarde voor de pacificatie-politiek: ‘prudent leadership.’ Men kan dus stellen, dat er twee types stabiele democratie bestaan: het | |
[pagina 200]
| |
type, waarin de stabiliteit berust op dwarslopende banden en scheilijnen (waarvan Engeland en Amerika voorbeelden zijn) en, als alternatief type, de pacificatie-politiek (waarvan Nederland een voorbeeld was). Het Nederlandse pacificatie-stelsel is echter niet het enige voorbeeld; het naoorlogse Oostenrijk is wellicht een nog beter voorbeeld. In de jaren tussen de wereldoorlogen was de grote politieke onstabiliteit in dit land een sprekend voorbeeld van de juistheid van de derde stelling. Toen de leiders van de katholieke en socialistische ‘Lager’ - of zuilen - deze politieke les eenmaal geleerd hadden, werd de derde stelling een ‘self-denying prophecy’. Daarna werd Oostenrijk ongeveer twintig jaar lang volgens de regels van de pacificatie-politiek geregeerd. De katholieken en socialisten vormden samen de regering en boven de regering stond nog een klein coalitie-comité (een permanente topconferentie) van partijleiders. De ‘Proporz’ was ook hier een van de belangrijkste spelregels.Ga naar voetnoot17 De pacificatie-politiek als alternatief type democratie is niet alleen een waardevol begrip, omdat het een grotendeels sluitende verklaring geeft voor de stabiliteit van de Nederlandse democratie tussen 1917 en 1967, maar ook omdat het voor de vele ontwikkelingslanden tot voorbeeld kan dienen. Vele van deze landen zijn net als Nederland vrij klein maar tegelijkertijd in verscheidene opzichten zeer heterogeen. Zo beveelt W.A. Lewis een oplossing, die veel op de pacificatie-politiek lijkt, aan voor de plurale samenlevingen van West-Afrika.Ga naar voetnoot18 Aan de voorwaarden voor de pacificatie-politiek is veel gemakkelijker te voldoen dan aan de voorwaarden van het andere type. Het succes van de pacificatie-politiek hangt voornamelijk af van de wijsheid en de democratische waarden van de politieke leiders. Dat een stabiele democratie ook in een sterk verdeelde samenleving mogelijk is, kan niet anders dan als een optimistische conclusie worden beschouwd. |
|