‘Zoo, dan ben jij een vreemdsoortige olifant. Want een olifant zuigt nooit het water door zijn snuit naar binnen. Hij zuigt het er alleen in op, en blaast het dan in zijn mond weer uit. En dan slikt hij het in door zijn keel - net als jij en ik en iedereen. Die slurf is een verlengstuk van zijn neus. Dus als je nu net als een olifant wil doen, dan moet je het rietje in je neus zetten, en dan....’ Doch Oom kon niet verder gaan, want zijn zuster riep: ‘Hè Jan, houd asjeblieft met die viezigheid op! Heb je nu niets anders van een olifant te vertellen?’
‘Vies? Een olifant dóét het zoo. Dat kan ik toch niet helpen?’
‘Nu ja, maar Willem met zoo'n rietje in zijn neus, foei, ik word er naar van.’
‘O Oom!’ riep Dina ineens met een stem, of ze Oom wou ophappen, ‘o Oom! u zou nog vertellen, hoe ze olifanten vangen!’
Ja, ja, Willem herinnerde het zich ook. En Moeder zei:
‘Welzeker, vertel dat liever.’
‘Daar heb je 't al weer,’ zei Oom. ‘Jullie wilt wèl hooren, hoe ze die arme dieren vangen - en of ze daarbij hun pooten breken, dat hindert niet. Maar als ik vertel, hoe die dieren vreedzaam aan 't water staan te drinken, dan is het dadelijk: houd asjeblieft op met je viezigheid.’