Dina liep er eventjes naar toe, om er aan te ruiken. Ja hoor, ze geurden heerlijk.
‘Die juffrouwen, met die hooge schorten, zijn dat nu de verpleegsters?’ vroeg Toosje. Ze had thuis al zoo dikwijls over de verpleegsters hooren praten.
‘Ja,’ zei Piet. ‘En die eene, die daar bij de tafel staat, die helpt mij altijd. O, dat is zoo'n lieve zuster!’
‘Dat meisje?’ zei Toosje.
't Was komiek, dat Toosje van een meisje sprak, want die juffrouw was stellig wel bijna dertig jaar. Maar dat kwam waarschijnlijk, doordat ze er zoo jong uitzag met die blauwe japon en dat hooge, witte schort.
De verpleegster kwam eens even een praatje maken met Vader en de kinderen.
‘En wie is nu Toosje?’ vroeg ze, want Piet had haar al lang verteld, dat hij één zusje had, en dat die Toosje heette.
‘Dat is zij.’ En Piet wees haar aan. ‘En dat is Dina - dat is een buurmeisje van me. En dat is Willem - een broertje van háár.’
De verpleegster gaf den kinderen een hand, en vroeg, of ze niet even wilden zitten. ‘O nee juffrouw, dat hoeft niet,’ zei Dina. Toch haalde de verpleegster een paar stoelen bij het bed, en toen Dina dat zag, liep ze aanstonds naar de tafel en droeg ook een stoel aan. 't Was toch zoo'n aardig bij-de-handje. De verpleegster