moest hij wel zeggen: Net zoo precies als ies. - Nu?’ En Oom keek Moeder aan, net of hij vragen wou: Wat zeg je dáár nu van?
Moeder zei niets meer, maar kleine Tuttie, die aan de tafel zat te vlechten, fluisterde onderdehand: Net zoo precies, als ies.
‘Wat voert mijn kleine deugniet daar uit?’ vroeg Oom Jan. ‘Zit die al te vlechten?’ Wel meid, dat heb je gauw geleerd! Neen maar, dan moet ik toch zeggen: Alle eer voor de Fröbelschool! En voor wie is nu dat mooie matje?’
‘Voor Moeder!’ zei Tuttie. En ze schoof weer een reepje door het matje heen. ‘Ja, ja!’ riep Oom. ‘'t Is fijn, hoor!’ En Willem riep van den anderen kant van de tafel: ‘Net zoo precies, als ies!’ En daarbij schaterden Dina en hij het uit.
‘Als je fijn vlechten wilt zien,’ zei Oom opeens in een heel anderen toon, ‘dan moet je bij de inlanders wezen. Die kunnen een mandje wel zoo fijn vlechten, dat ze er water in kunnen dragen, zonder dat er iets uitloopt.’
‘Dat mandje, waarin ze rijst koken, hebben ze ook gevlochten, hè Oom?’
‘Ja meid, maar hoe weet jij dat?’
‘U hebt het ons zelf verteld. Of misschien ook de meester. Dat weet ik niet meer. O ja, 't was de meester,