‘Goed, goed!’ riep ik. ‘En geef hem dan aan mij, dan ga ik vooruit. Eén doet ineens de deur open, en de anderen stormen naar buiten. Dan sla ik er op los, en jullie neemt hun gauw de stokken en riemen af. We moeten hun zóó gauw op 't lijf vallen, dat ze in 't eerst van den schrik niet weten, wat ze doen.’
Afgesproken. De kweekeling haalde den vierkanten meterstok, ik nam hem aan, en hield me klaar, om naar buiten te vliegen.
‘Eén, twee, drie - open!’ riep ik.
De deur was ineens open, en ik holde er uit, zwaaiende met mijn stok, en zonder te kijken wie of wat ik raakte.
Dat hielp. De vijand stoof achteruit. En dat maakte, dat ik weer verder naar voren drong, met mijn makkers achter me. De meterstok suisde door de lucht, en 't was alleen maar jammer, dat ik er geen vijanden mee neer kon slaan. Vooruit! Zwaaiend en slaande langs de stoep, die voor het naaste huis stond. Maar plotseling gebeurde er het ergste, wat me op dat oogenblik gebeuren kon. Ik sloeg den stok per ongeluk tegen de steenen stoep aan, en wel met zúlk een kracht, dat de stok in tweeën brak en het grootste eind de lucht in vloog. Een klein stukje hield ik in mijn hand.
‘Hoera! Hoera!’ jubelden de vijanden. Ze raapten gauw het groote stuk op, en renden nu weer op ons los. Gauw holden we achteruit, de gang in; dadelijk de deur