Maar Oom hoefde niet meer op te noemen. Ze wisten 't nu al. Ja, dat was heel andere steen. Die zag blauw of grijsachtig. Maar waar kwam die dan vandaan? En wie maakte ze?
‘Die komt ook uit den grond,’ zei Oom. ‘Maar die graven ze niet en die baggeren ze ook niet, maar die hakken ze. Die is dan ook zoo hard, zoo hard als... wel kijk, weet je hoe ze die blauwe stoepsteen noemen? Hardsteen. Nu, dat is toch wel een bewijs, dat hij hard is. Ja, die hakken ze uit den grond en uit de bergen.’
‘Uit de bergen?’ riepen Dina en Willem als uit één mond.
‘Ja, uit de bergen, in Duitschland en in België. Maar daarvan heb jullie op school zeker nog niet geleerd.’
‘Ik wel, Oom!’ zei Dina. ‘Ons land grenst ten oosten aan Duitschland en ten zuiden aan België.’
‘Juist, juist, en ten noorden en ten westen aan de Noordzee, niet waar? Ja, ja, dat is nog precies als toen ik op school ging. Nu dan, de keien van de straat komen uit België en die hardsteen komt ook uit België.’
Dat zou Willem eens aan de juffrouw vertellen, dan leerden ze er misschien weer een nieuw spelletje van, hè Oom?
‘Ja, dat wordt dan het steenhakkertje. Dan krijg jelui allemaal een houweel van de juffrouw, en dan maar aan 't houwen! Net zoo lang, totdat jelui een heelen berg