Maar Dina vond dat eigenlijk geen werk voor zoo'n groot beest. Dat zou nu net wezen, of Vader met een poppetje van Tuttie speelde. Neen, zoo'n dier moest nu juist iets heel zwaars dragen of trekken, iets dat zóó zwaar was, dat een paard het niet vooruit kon krijgen.
‘Nu,’ zei Oom Jan, ‘dat gebeurt in Indië ook. Daar zijn de olifanten trekdieren, net zooals hier de paarden. Maar kom, nu ga ik gauw naar huis. Over die olifanten zullen we het later nog wel eens hebben.’
Goed, Oom Jan mocht heengaan, maar toch niet voordat Dina en Willem hem hartelijk bedankt hadden. ‘Oom, ik dank u heel, héél erg,’ zei Dina. En Tuttie bedankte Oom ook, doch op een zonderlinge manier. Ze voelde namelijk, of hij nog iets lekkers in zijn zakken had, en toen ze daaruit eenige noten en aardnootjes opdiepte, keek ze Oom vragend aan.
‘Ja natuurlijk,’ zei Oom, ‘die zijn voor jullie. Wat moet ik er mee doen? Ik heb ze alleen voor de apen meegenomen, en dus - en dus - geef ik ze aan jullie.’
‘Dus wij zijn apen?’ vroeg Dina.
‘Dag!’ riep Oom, en hij vertrok op een drafje.
's Nachts had Willem een heel dwazen droom. Hij droomde, dat hij zoo maar door de hokken van de leeuwen en tijgers durfde loopen en dat geen enkel dier hem iets deed. Hij zette alleen telkens heel beleefd zijn pet af voor zoo'n roofdier; als dit dan tegen hem