bedoelde het kwaad - waarom zou hij er dan kwaad om worden? Hij was klein - nu, dat is toch geen schande? En hij heette Jan - dat is toch ook geen schande?’
‘Maar ik zou het toch niet willen hebben,’ zei Dina, ‘want ze doen het toch altijd om je te plagen.’
‘Neen meidlief, dat heb je mis. Maar als je er kwaad om wordt, ja - dàn gaan ze je er mee plagen, maar dat is dan je eigen schuld.’
‘Neen Oom, dat is niet waar. Ze doen het altijd om je te plagen. Dat weet ik veel te goed.’
‘Als je dat dan zoo goed weet, moet je er juist niet kwaad om worden, dan hebben ze er geen plezier van. En dan op het laatst denkt niemand er meer aan.’
‘Ja, dat kan u makkelijk zeggen. Maar werd die Klein Jantje dan nooit kwaad? Vond hij 't heelemaal niet naar?’
‘Neen, heelemaal niet, dat weet ik zeker. Ofschoon ik zelf het nooit tegen hem gezegd heb.’
‘Ziet u, dus u wou hem dan toch niet plagen.’
‘Neen meid, dat was het niet.’
‘En waarom hebt u het dan nooit tegen hem gezegd?’
‘Omdat - ja, dat moet je nu eens raden.’
Maar Dina kon het niet.
‘Vroeger,’ zei Oom, ‘was ik veel kleiner dan nu. En toen heette ik ook Jan.’
‘O,’ riep Dina, ‘ú was Klein Jantje.’
‘Juist, meid!’