Kinderen moeten behoorlijk antwoorden, en dan altijd met twee woorden spreken. Of mag hij bij u op school zijn mond houden, als u hem wat vraagt?’
‘Neen, natuurlijk niet.’
‘Nu, dan moet hij thuis toch ook spreken. En dat kan hij ook best. U moest hem eens hooren, als u er niet bij is.’
‘Ja, dat gaat moeilijk,’ zei de juffrouw. ‘En nu zal ik maar gauw weggaan, dan kan hij weer vrij babbelen.’
Toen de juffrouw weg was, zei Dina: ‘Zoo is ze nu altijd, Moe! Ze is véél te goed voor de kinderen. Als ze iets niet goed doen, zegt ze altijd, dat het zoo erg niet is en dat ze 't wel leeren zullen.’
‘En hoe vinden de kinderen dat?’
‘O, die vinden 't natuurlijk prettig. U moet ook eens zien, hoe dol ze op haar zijn. Ze hangen soms aan haar rokken. Maar bij ònzen meester moesten ze dat niet doen.’
‘Dat zou ook moeilijk gaan. Die kunnen ze toch niet aan zijn rokken hangen?’
‘Nu ja, u begrijpt wel, wat ik bedoel. Onze meester is veel strenger. Maar dat is wel goed voor kinderen, hè Moe?’
‘Och, de juffrouw zal denken: 't zijn nog kleintjes. En de meester zal denken: de mijne zijn al wat grooter. Niet waar?’