‘Waarom dan, Oom?’
‘Ja, dat zal ik je nu r's vertellen. Ik was op een keer erg verkouden, nog erger dan jij nu. En toen zei de dokter, dat ik goed zweeten moest. En toen dacht ik: dan zal ik maar naar de Oost gaan, daar is het altijd zoo heet, daar zal ik dus wel goed zweeten. En toen ben ik maar koloniaal geworden.’
‘En hebt u toen in de Oost erg gezweet, Oom?’
‘O jongen, dat de stralen langs mijn gezicht liepen. En heb jij in bed ook erg gezweet?’
‘Ja Oom, 't was er zoo naar. Ik ben blij, dat ik nu tenminste weer op mag.’
‘En ga je nu weer gauw naar school?’
‘Ja, morgen, geloof ik. Ik hoop maar niet, dat ik een boel achter ben.’
Ziezoo, nu wist Willem, waarom oom Jan koloniaal was geworden. En als Dina nu kwam, dan zou hij het dadelijk aan haar vertellen, dan kon zij het weer aan Piet zeggen. Maar Dina kwam nog niet, ze was met Tuttie aan 't wandelen. En toen ze later wel kwam, dacht Willem er al niet meer aan.
Oom Jan ging nog even bij Moeder in de keuken praten.
‘Wist je wel,’ vroeg hij, ‘dat je zoon schilder wil worden? Als ik dat geweten had, had ik den jongen liever een verfdoos gegeven. Maar enfin, dat kan nog wel. En dan hoop ik, dat hij nog eens zijn zin zal