Daar lag een heele stapel muskaatnoten. Aardig toch, dacht Dina, dat die uit zoo'n ver land komen en al zoo'n groote reis gemaakt hebben over de zee. Nu liggen ze hier in 't zonnetje te braden. Ze kunnen best denken, dat ze hier toch in de Oost zijn, want het is vandaag warm genoeg.
En daar lag een bak vol rijst, ook al uit Indië. Die rijst heeft ook gereisd. Dat is leuk: de rijst reist. Dat is een mooi zinnetje voor den meester, als hij een dictee opgeeft. En daar heb je koffie en daar thee, ook al uit het warme land. Allemaal koloniale waren.
Maar hè, wat steekt die zon. Ze kijkt eens om, en Piet is al een heel eind weg. Nu gaat ze weer in de schaduw loopen. Wat een verkwikking is dat! Maar 't is toch ook hier nog warm. Die hitte! die hitte!
‘O Moe, wat is het warm!’ zegt Dina, als ze thuiskomt. ‘Ik val om van de warmte.’ En ze laat zich op een stoel omvallen, maar zoo, dat ze zit.
‘Ga dan maar eens gauw de tafel dekken,’ zegt Moeder. ‘Dan kun je een beetje afkoelen.’
Dina begrijpt wel, dat Moeder het spottend zegt. Maar dàt is toch waar, als je stilzit lijkt het net, of je nog meer last van de warmte hebt.
‘Moe,’ zegt ze ineens, ‘is oom Jan koloniaal geweest?’
‘Ja. Maar hoe kom je daar nu aan?’
‘Och, zoo maar. De meester heeft vanmorgen verteld van kolonies en kolonialen.’