Dat was een moeilijk woord, om uit te spreken: ko-lo-ni-a-le. Een woord van vijf lettergrepen, en allemaal zulke kleintjes. Vier lettergrepen elk van twee letters. En één lettergreep van maar één letter.
‘Kun jelui dat woord nu uit je hoofd opschrijven?’ vroeg Meneer.
Dat durfden de kinderen nog niet te zeggen. Ze konden het nog niet eens allemaal goed uitspreken. Nu, dat moesten ze dan maar eens eerst leeren.
Toen zei opeens een jongen: ‘Meneer, soldaten die naar de Oost gaan, heeten ook kolonialen.’
‘Juist. Maar wat is nu het verschil tusschen de koloniale waren en de kolonialen? De soldaten gaan naar de Oost toe, en al die andere dingen komen er juist vandaan.’
‘Ja maar,’ zei Dina, ‘de soldaten komen, er ook wel vandaan. Want mijn oom Jan is soldaat in de Oost geweest, en die is toen toch weer hier naar toe gekomen.’
‘Zeker, maar hij moest toch eerst naar de Oost toe gaan. Of is hij er gegroeid, net als de peper? - Maar kom, we zitten nu al een heelen tijd in de Oost, laten we nu weer eens naar ons eigen landje gaan. We hebben toch net Aardrijkskunde.’
‘Maar meneer, als we van de Oost leeren, dat is toch ook Aardrijkskunde?’
‘Ja, maar dat is voor ons nog een beetje te ver. We moeten eerst nog maar een poosje dichterbij blijven.’