‘Neem nog maar een paar.’
‘Neen, ze zijn voor jou. Jij bent ziek, en ik niet.’
‘Ik ben niet ziek meer. Ik ben nu al beter.’
‘Ga je dan alweer gauw naar school?’
‘Neen, nog niet. Pas als ik heelemaal beter ben.’
Toosje haar moeder kwam even bij de meisjes staan. ‘Toosje gaat misschien mee met een vacantie-kolonie,’ zei ze. ‘De juffrouw zal er haar best voor doen.’
‘O, dat is lekker voor je, Toos!’
‘Ja maar,’ ging de moeder voort, ‘er zijn zoo weinig plaatsen. En er zijn zooveel zwakke kinderen. Nu moet een dokter de zwakste er uitzoeken. En die gaan dan mee.’
‘O, dan hoop ik, dat hij jou uitzoekt, Toos!’
Toosje lachte even. Ze wou wel graag met een vacantie-kolonie mee. Maar ze bleef toch ook graag bij haar moeder.
‘Weet je,’ zei de moeder, ‘op alle scholen zoeken ze eerst de zwakke kinderen uit. Nou, op één school zijn er al zoo'n boel. En dan zijn er zoo'n boel scholen in de stad. En uit al die kindertjes zoekt de dokter dan weer de ergste uit. Dus er is niet veel kans.’
‘Maar de juffrouw zal wel erg haar best doen voor Toosje.’
‘Ja, 't is toch een heel lieve juffrouw. Heb je gezien, wat ze nu weer heeft meegebracht? Elke week komt ze. En bijna altijd brengt ze wat mee. Maar ik heb gezegd, dat ze 't niet meer doen mag. Want het is veel te erg.’
‘De juffrouw komt altijd op haar fiets,’ zei Toosje.