Wat moest er nu gebeuren? De geit moest 's avonds of 's nachts blaten. Daar moest de tijger dan op afkomen. Die moest om den buitensten ring loopen. Eindelijk de deur vinden, en die openduwen. Dan het gangetje ingaan. Dit rondloopen, om de geit te zoeken. En aan den anderen kant er weer uitloopen? Neen, dat kon hij niet. Daar móést hij tegen de achterzij van de deur duwen, zoodat die dichtviel. Dan de deur voorbijloopen. Weer het gangetje rond. En zoo maar aldoor voort, zonder er uit te kunnen, en zonder de geit te vinden.’
‘Maar Oom, kon hij er dan niet overheen springen?’
‘Daarvoor was het bamboe te hoog.’
‘Kon hij dat bamboe dan niet stukbijten?’
‘Een tijger bijt niet gauw in bamboe. Daardoor krijgt hij leelijke splinters in den bek. Neen, de deugniet mocht ronddraaien en brommen...’
‘Net als een bromtol,’ zei Willem.
‘Juist. En zoo gebeurde 't ook. Onze tijger liep in de val, en den volgenden morgen werd hij geschoten.’
‘Maar dat is nu toch geen echte jacht, Oom?’
‘Omdat er een val bij gebruikt is? Moet een echte jacht dan gevaarlijk zijn?’
‘Ja, ja, dan moeten ze met een tijger vechten.’
‘Nu, ga jij dan maar op een echte jacht. Maar ik zou je danken.’