‘Maar Vader, wat hebt u dat versje lang onthouden! Van school af!’
‘Ja meid, we leerden vroeger niet zooveel als nu. Maar wàt we leerden, dat stampte de meester er goed in.’
‘Met een stamper?’
‘Ja, met een ijzeren stamper. Daarmee stond hij dan maar boven op je hoofd te bonken.’
‘Hè Vader, schei uit!’ riep Moeder.
Oom Jan lachte hartelijk. ‘Ik vind het ook wel een mooi versje,’ zei hij toen. ‘Maar hoe moet je nou doen, als een tijger je vader opeet. Moet je dan maar zeggen: Ik heb een hekel aan dat opeten, maar van dien opeter houd ik toch veel? En moet je dien sinjeur dan laten merken, dat er liefde in je hart woont? Dan eet hij jou er nog bij op.’
‘O Oom! u moet nog van de tijgerjacht vertellen,’ riep Dina. ‘Dat is waar ook. Nu helpt u 't ons zelf onthouden.’
‘Hou jij je mond eens, kleine schreeuwster! Ik wou nu eerst eens van je vader weten, wat ik dan met dien tijger doen moet.’
‘Dien tijger?’ zei Vader. ‘Dat weet ik niet. Van tijgers heb ik geen verstand. Daar is oom Jan beter van op de hoogte.’