Ze nam hem bij de hand en zei: ‘Ga eens mee naar de kinderen. Dan zullen we probeeren, of we je een beetje helpen kunnen.’
Maar Gerrit wou niet. Hij trok zich terug. Hij durfde zich niet te vertoonen aan al die jongens en meisjes. De dame echter hield zijn hand vast en nam hem zachtjes mee. En losrukken durfde Gerrit zich toch ook niet.
Toen ze bij de kinderen kwamen, staakten deze hun spel. Allen keken naar Gerrit, maar hij keek niet naar hen. Toen zei de dame:
‘Kinderen, hier staat Gerrit aan mijn linkerzij. Nu wou ik, dat aan mijn rechterzij al de kinderen kwamen staan, die nooit van hun leven iets kwaads gedaan hadden.’
De vriendelijke stem zweeg. Maar geen van de kinderen verroerde zich.
‘Hoe is het? Is er hier niet één kind, dat altijd goed is geweest? Ben jelui allemaal kleine zondaars en kleine zondaressen? De een wat meer, de ander wat minder? Kom dan eens aan mijn linkerzij staan allen, die weten, dat ze wel iederen dag wat kwaads doen.’
Nu kwamen ze, de een na den ander. En eindelijk stond het heele troepje naast Gerrit.
‘Zoo,’ zei de grijze dame, ‘dat wist ik wel. We doen allemaal kwaad. Alle kinderen, en ik ook. En daarom moeten we niet den rug toedraaien aan iemand, die vandaag iets leelijks heeft gedaan. We moeten wel een hekel