En die paar korreltjes aarde aan zijn lichaam had Tuttie er al afgeveegd.
‘Hij wil naar zijn huisje, hij wil naar zijn kindertjes. Toe Tuttie! Daar is een gangetje, en daar kruipt hij in, en dan komt hij bij zijn kindertjes.’
Neen hoor, 't gaf niets. Dan moesten die kindertjes maar hier komen. Die worm was nu Tuttie haar vrind, en hij bleef nog een poosje bij haar.
Willem wist niet, wat hij doen moest. En daarom ging hij naar binnen, om Moeder te waarschuwen.
‘Toe Dina, ga eens kijken,’ zei Moeder. ‘En laat Tuttie anders eens even bij me komen.’
Dina ging. Zij vond het niet zoo erg als Willem. Die worm zou haar niet opeten. Maar Moeder moest het weten. En daarom zei Dina, dat Tuttie even naar Moeder moest gaan.
Tuttie nam haar nieuwen lieveling mee. En met den kronkelenden worm in haar schortje kwam ze bij Moeder. Ja, Moeder gaf Willem gelijk. Dat was geen speelgoed voor kleine Tuttie. En daarom moest ze den worm dadelijk in den tuin gooien.
Tuttie begon erbarmelijk te huilen. Maar dat hielp niet. De aardbewoner moest naar de aarde terug.
's Avonds, toen Tuttie al naar bed was, vertelde Moeder aan Vader, dat zijn jongste dochter vandaag een nieuwen speelkameraad had gehad.