Nu was het weer eens Paschen, en heel veel jongens en meisjes hadden een boodschap gekregen, dat ze op 't kasteel mochten komen. Wat vonden ze dat heerlijk!
De oude dame ontving hen vriendelijk. En de kinderen groetten haar eerbiedig. Dat kon wel niet anders, als ze haar grijze haren zagen. Één jongen was er echter bij, die niet zoo beleefd was als de anderen. Dat was Gerrit van den wagenmaker, een vrijpostige, brutale klant. De dame zag dat al gauw. Maar ze zei er niets van. De kinderen waren voor hun plezier uit, en dat wilde zij niet bederven door een van hen terecht te wijzen.
In den loop van den dag werden er allerlei spelletjes gedaan. Een der aardigste was het eieren-zoeken. De oude dame had vooruit een heele mand eieren laten koken. Daarna had ze die laten verven, zoodat sommige geel waren, en andere rood, en weer andere blauw, en nog andere groen. Toen had ze al die gekleurde eieren in den tuin weggestopt. Maar niet allemaal bij elkaar. Een enkelen keer had ze twee eieren op één plekje gelegd, maar overigens lag er nergens meer dan één ei. En nu moesten de kinderen zoeken.
Dat gaf een aardig gedwaal door den tuin. Overal zag je kinderen, op de paden, op het gras, maar het meest nog in de boschjes. Want ze wisten wel, dat de meeste eieren tusschen de heesters waren verstopt.
Wie een ei vond, mocht het houden. Maar hij moest