ander had weggegooid, dat was goed genoeg voor hen. En ze waren er heelemaal niet vies van. Ze pakten het met den snavel beet, en brachten het zoo naar hun ruime, steenen woning. Maar hoe moesten ze anders aan hun wiegje komen?
Want het was een wiegje, dat ze samen maakten. Ze konden het toch niet koopen in een winkel?
Dina en Willem zagen de vogeltjes aanhoudend wegvliegen en terugkeeren. En ze vonden 't wel jammer, dat ze niet eens in den bloempot konden kijken. ‘We hadden hem wat lager moeten hangen,’ zei Willem. ‘Dan hadden we er in kunnen zien.’
‘O ja, maar dan was er niets te kijken geweest. Want dan zouden ze er immers niet in zijn gegaan?’
De muschjes kregen hun nestje klaar, en 't vrouwtje legde daar zes eitjes in. Maar de kinderen zagen ze niet.
En uit die eitjes kwamen zes jonge vogeltjes, och zulke kleine dingetjes. Maar de kinderen zagen die ook niet.
En die jongen groeiden op, en vlogen eindelijk hun bloempot uit. Maar nu zagen de kinderen ze wel. Kijk, kijk, wat een troep! Hoe kunnen die allemaal een plaatsje krijgen in zoo'n klein huisje!