Maar nú zal ik eens gooien. Daar zul je wat van beleven. Ga maar vast klaar staan, om ze op te rapen.’
Oom zette zijn twee beenen wijd van elkaar. Toen boog hij zich voorover en gooide den bal met kracht naar het spel toe. Maar de bal vloog er recht door heen en sprong tegen den muur aan.
‘Poedèl! poedèl!’ schreeuwden Dina en Willem, en ze dansten van de pret.
‘Dat komt door je vader. Die stond me in den weg. Daarom mag ik het over doen.’
‘Neen, neen, niks van waar,’ en Willem ging vlak voor 't spel staan, zoodat Oom niet mikken kon, en Dina raapte gauw den bal op. Neen, nu is 't mijn beurt.’
‘Goed, jou beurt dan. Maar jij gooit ook een poedel.’
‘Dat zou u wel willen.’ Voorzichtig rolde Dina nu den bal over de plank. Maar de bal had niet genoeg kracht. Hij kwam wel bij 't spel, doch bleef tegen een kegel aan doodstil liggen. En er viel niets om.
‘Poedèl!’ schreeuwden oom Jan en Willem nu. ‘Wat heb ik je gezegd?’ voegde Oom er bij.’
‘Maar ik heb hem toch geraakt. Als het maar wat harder was geweest.’
‘Ja, ja, en als het bij mij maar wat zachter was geweest. Neen nichtje, 't was ook poedèl.’
Nu Willem. Die maakte niet veel praatjes. En - zijn bal wierp een kegel om. En die tuimelde weer tegen